Frage |
Antworten |
Nasz dom posiada cztery pokoje oraz obszerne poddasze. Lernen beginnen
|
|
Ons huis heeft vier kamers en ook nog een ruime zolder.
|
|
|
Salon jest całkowicie na dole i ma piękny parkiet. Lernen beginnen
|
|
De woonkamer is helemaal beneden en er ligt een mooie parketvloer in.
|
|
|
Nasza kuchnia jest mała, ale dla nas wystarczająco duża. Lernen beginnen
|
|
Onze keuken is klein maar voor ons groot genoeg.
|
|
|
Moja najstarsza córka Katja śpi na strychu. Ładnie urządziła pokój na poddaszu. Jest łóżko i szafa z ubraniami. Lernen beginnen
|
|
Op zolder slaapt mijn oudste dochter Katja. Ze heeft de zolderkamer mooi ingericht. Er staat een bed en een kast met kleren.
|
|
|
Na ścianie wiszą wesołe obrazy kotów i zdjęcia rodziny. Na łóżku poduszki i koc z czerwonej wełny. Lernen beginnen
|
|
Aan de muur hangen vrolijke schilderijen van katten en foto's van familie. Op het bed liggen kussens en een rode deken van wol.
|
|
|
Posiadamy również mały ogródek. W lecie są kwiaty i jest drzewo. Lernen beginnen
|
|
We hebben ook een kleine tuin. In de zomer bloeien er bloemen en er staat een boom.
|
|
|
Drzewo zapewnia cień, gdy jest ciepło. Nasz kot lubi siedzieć na drzewie. Cieszymy się z naszego nowego domu. Lernen beginnen
|
|
De boom geeft schaduw als het warm is. Onze kat zit graag in de boom. We zijn blij met ons nieuwe huis.
|
|
|
Dobry wieczór, czy udało Ci się dokonać wyboru? Lernen beginnen
|
|
Goedenavond, heeft u een keuze kunnen maken?
|
|
|
Burger bez pomidora. Z frytkami czy pieczonym ziemniakiem? Lernen beginnen
|
|
Een hamburger zonder tomaat. Met friet of een gepofte aardappel?
|
|
|
Jak chcesz żeby stek był upieczony? Dość dobrze upieczony. Lernen beginnen
|
|
Hoe wilt u de biefstuk gebakken hebben? Gast 2: Licht doorbakken.
|
|
|
Czy mogę coś jeszcze dla Pana/i zrobić? Lernen beginnen
|
|
Kan ik verder nog iets voor u betekenen?
|
|
|
Przeprosiny! Twoje piwo wkrótce dotrze. Lernen beginnen
|
|
Excuses! Uw bier komt er snel aan.
|
|
|
Które stwierdzenie jest poprawne? Lernen beginnen
|
|
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
Wat is de bestelling van gast 1?
|
|
|
Nina jest bardzo zdenerwowana, ale też szczęśliwa. Jest Boże Narodzenie! Lernen beginnen
|
|
Nina is heel zenuwachtig, maar ook blij. Het is Kerst!
|
|
|
Od kilku dni pod choinką jest mnóstwo prezentów. Dla tatusia, dla mamy, dla jej starszego brata Sama, dla Niny... Lernen beginnen
|
|
Onder de kerstboom liggen al een paar dagen heel veel cadeaus. Voor papa, voor mama, voor haar grote broer Sam, voor Nina...
|
|
|
Chce wiedzieć, co dostanie, ale musi poczekać. Lernen beginnen
|
|
Ze wil graag weten wat ze krijgt, maar ze moet wachten.
|
|
|
Nina je rogalika i jajko oraz pije sok pomarańczowy. Lernen beginnen
|
|
Nina eet een croissant en een ei en ze drinkt sinaasappelsap.
|
|
|
Wtedy mama podchodzi do niej... Z prezentem! „Dla Niny... Od Świętego Mikołaja!” mówi mama z przymrużeniem oka. Lernen beginnen
|
|
Dan komt mama naar haar toe... Met een cadeau! “Voor Nina... Van de kerstman!” zegt mama met een knipoog.
|
|
|
Nina szybko otwiera prezent. Oooch! Lalka! Z blond włosami i różową sukienką. „Dziękuję, Mikołaju!” woła Nina. Ona się uśmiecha. Lernen beginnen
|
|
Nina opent het cadeau snel. Oohhhh! Een pop! Met blonde haren en een roze jurk. “Bedankt, kerstman!” roept Nina. Ze lacht.
|
|
|
Tata dostaje książkę, mama perfumy, a brat gitarę. Potem jest więcej prezentów. Lernen beginnen
|
|
Papa krijgt een boek, mama een parfum en haar broer een gitaar. Daarna zijn er nog meer cadeaus.
|
|
|
Dostaje puzzle i kolorowankę. Nina jest szczęśliwa. Lernen beginnen
|
|
Ze krijgt een puzzel en een kleurboek. Nina is blij.
|
|
|
Dziś wieczorem podczas świątecznej kolacji pokaże babci prezenty. Lernen beginnen
|
|
Vanavond met het kerstdiner gaat ze de cadeaus aan oma laten zien.
|
|
|
Jak Nina czeka na prezenty świąteczne? Lernen beginnen
|
|
Hoe wacht Nina op de kerstcadeaus?
|
|
|
Które stwierdzenie jest poprawne? Lernen beginnen
|
|
|
|
|
Kto nie dostanie prezentu przy śniadaniu? Lernen beginnen
|
|
Wie krijgt er geen cadeau bij het ontbijt?
|
|
|
Jak piękny jest mój mąż, kiedy nosi ubrania, w których czuje się komfortowo. Lernen beginnen
|
|
Wat is mijn man mooi als hij de kleren draagt waarin hij zich fijn voelt.
|
|
|
Często nosi te ubrania w sobotę lub niedzielę, wtedy nie musi pracować. Lernen beginnen
|
|
Deze kleren draagt hij vaak op zaterdag of zondag, dan hoeft hij niet te werken.
|
|
|
Kiedy świeci słońce, woli nosić t-shirt, szorty, sandały i okulary przeciwsłoneczne. Lernen beginnen
|
|
Hij draagt dan het liefste een t-shirt, korte broek, sandalen en als de zon schijnt een zonnebril.
|
|
|
Zimą jest inaczej, bo na szorty jest zdecydowanie za zimno. Następnie nosi sweter, długie spodnie i czapkę. Lernen beginnen
|
|
In de winter is dat anders, omdat het dan veel te koud is voor een korte broek. Hij draagt dan een trui, een lange broek en een pet.
|
|
|
Mam nadzieję, że lubi mnie też w mojej sukience, którą lubię nosić do naszyjnika. A może bardziej podoba mu się moja spódnica z moimi czarnymi okularami? Lernen beginnen
|
|
Ik hoop dat hij mij ook mooi vindt in mijn jurk, die ik graag draag met mijn ketting. Of vindt hij mijn rokje mooier, met mijn zwarte bril?
|
|
|
Czasami nosi garnitur z krawatem i patrzy, jak idzie do pracy, wtedy też ładnie wygląda Lernen beginnen
|
|
Soms draagt hij een pak met een stropdas en horloge als hij gaat werken, dan ziet hij er ook mooi uit
|
|
|
A kiedy w zimie wychodzimy do lasu na zewnątrz i nosimy kurtkę, rękawiczki, krawat i buty. Lernen beginnen
|
|
En als we naar het bos gaan in de winter koud om naar buiten te gaan en dragen we een jas, handschoenen, das en laarzen.
|
|
|
A ponieważ w Holandii często pada deszcz, warto zabrać ze sobą parasol. Lernen beginnen
|
|
En omdat het vaak regent in Nederland, is het slim om een paraplu mee te nemen.
|
|
|
W co ubiera się mój mąż, kiedy idzie do pracy? Lernen beginnen
|
|
Wat draagt mijn man als hij gaat werken?
|
|
|
Jakie ubrania nosi mój mąż, kiedy nie musi pracować? Lernen beginnen
|
|
Welke kleren draagt mijn man als hij niet hoeft te werken?
|
|
|
Dlaczego zabierasz parasol? Lernen beginnen
|
|
Waarom neem je een paraplu mee?
|
|
|
Jakie ubrania nosimy, gdy zimą wybieramy się do lasu? Lernen beginnen
|
|
Welke kleding dragen wij als we naar het bos gaan in de winter?
|
|
|
Co mam na sobie z sukienką? Lernen beginnen
|
|
Wat draag ik met mijn jurk?
|
|
|