Algemeen

 0    663 Datenblatt    bartoszkowalewski90
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Iemand inhalen
Lernen beginnen
Kogoś dogonić (na drodze)
de bijl
Lernen beginnen
siekiera
het zadel
Lernen beginnen
siodło
ondersteboven keren
Lernen beginnen
odwrócić do góry nogami
rozen te begieten
Lernen beginnen
podlewać róże
aardig
Lernen beginnen
miły
attent
Lernen beginnen
uważny
behulpzaam
Lernen beginnen
pomocny
betrouwbaar
Lernen beginnen
niezawodny / godny zaufania
bescheiden
Lernen beginnen
skromny
briljant
Lernen beginnen
znakomity
charmant
Lernen beginnen
uroczy
creatief
Lernen beginnen
twórczy
dapper
Lernen beginnen
odważny
eerlijk
Lernen beginnen
szczery, uczciwy
elegant
Lernen beginnen
wytworny, elegancki
energiek
Lernen beginnen
energiczny
enthousiast
Lernen beginnen
entuzjastyczny
fantasierijk
Lernen beginnen
fantazyjny
filosifisch
Lernen beginnen
filozoficzny
flexibel
Lernen beginnen
elastyczny
galant
Lernen beginnen
dzielny, waleczny
gastvrij
Lernen beginnen
gościnny
gedreven
gedreven medewerker
Lernen beginnen
mocno zmotywowany (do zrealizowania celu)
geduldig
Lernen beginnen
cierpliwy
gemotiveerd
Lernen beginnen
zmotywowany
geniaal
Lernen beginnen
genialny
getalenteerd
Lernen beginnen
utalentowany
gevoelig
Lernen beginnen
wrażliwy
gewetensvol
Lernen beginnen
sumienny
gezagsgetrouw
Lernen beginnen
praworządny, przestrzegający prawa
gezellig
Lernen beginnen
przytulny
goedhartig
Lernen beginnen
dobroduszny
grappig
Lernen beginnen
zabawny, śmieszny
handig
Lernen beginnen
przydatny
heroisch
Lernen beginnen
heroiczny
humoristisch
Lernen beginnen
humorystyczny
idealistisch
Lernen beginnen
idealistyczny
inspirerend
Lernen beginnen
inspirujący
inventief
Lernen beginnen
wynalazczy
knuffelbaar
Lernen beginnen
przytulaśny
krachtig
Lernen beginnen
potężny
leergierig
Lernen beginnen
intelektualny, skory do nauki
lenig
Lernen beginnen
zwinny
moedig
Lernen beginnen
odważny
lief
Lernen beginnen
miły, grzeczny, kochany
nuchter
Lernen beginnen
trzeźwy
ondernemend
Lernen beginnen
przedsiębiorczy
ondeugend
Lernen beginnen
niegrzeczny
openhartig
Lernen beginnen
szczery
passievol
Lernen beginnen
namiętny
progressief
Lernen beginnen
progresywny
pragmatisch
Lernen beginnen
pragmatyczny
respectvol
Lernen beginnen
pełen szacunku
ruimdenkend
Lernen beginnen
otwarty, mieć otwarty umysł
schattig
Lernen beginnen
uroczy
sensueel
Lernen beginnen
zmysłowy
smaakvol
Lernen beginnen
gustowny
stijlvol
Lernen beginnen
stylowy
stoer
Lernen beginnen
być twardym
trots
Lernen beginnen
być dumnym
trouw
Lernen beginnen
wierny
vastberaden
Lernen beginnen
zdeterminowany
verantwoordelijk
Lernen beginnen
odpowiedzialny
vergevensgezind
Lernen beginnen
wyrozumiały
verleidelijk
Lernen beginnen
kuszący, uwodzicielski
verstandig
Lernen beginnen
rozsądny
vitaal
Lernen beginnen
niezbędny
vrijgevig
Lernen beginnen
hojny
welgemanierd
Lernen beginnen
dobrze wychowany
wijs
Lernen beginnen
mądry
zacht
Lernen beginnen
miękki
zelfbewust
Lernen beginnen
samoświadomy
zorgzaam
Lernen beginnen
opiekuńczy, troskliwy
bazig
Lernen beginnen
apodyktyczny
kruiperig
Lernen beginnen
przerażający
het erfgoed
Lernen beginnen
dziedzictwo
neigen naar
Lernen beginnen
mieć tendencje do
beledigen
Lernen beginnen
obrazić
beweren, de bewering
Lernen beginnen
twierdzić, twierdzenie
gaaf dat
Lernen beginnen
Wyobraź sobie, że (np. wygrałeś konkurs)
toegeven aan
Lernen beginnen
Przyznać, że (np. zrobiłeś bład)
reusachtig
Lernen beginnen
olbrzymi
de deurknop
Lernen beginnen
klamka (od drzwi)
het ongemak
Lernen beginnen
niedogodność, dyskomfort
aandacht aan (iets/iemand) schenken / besteden
Lernen beginnen
zwracać uwagę na coś / kogoś
spijtbetuiginen
Lernen beginnen
wyrazy żalu
het is mij opgevallen
Lernen beginnen
Przyszło mi na myśl / zauważyłem, że
onlosmakelijk verbonden
Lernen beginnen
nierozerwalnie związane (np. ze sobą)
overigens
Lernen beginnen
swoją drogą
Voor de gek houden
Lernen beginnen
Kogoś oszukać / robić z kogoś głupka
Iemand in het ootje nemen
Lernen beginnen
Kogoś oszukać
ergens van opkijken
Lernen beginnen
być czymś zdziwionym
iets niet uitvlakken
Lernen beginnen
Nie lekceważyć (czegoś lub kogoś)
van nature (optimistisch)
Lernen beginnen
być z natury (np. optymistycznym)
nauwelijks over mijn lippen krijgen
Lernen beginnen
ledwo przechodzą (te słowa) przez moje usta
iemand iets naars is overkomen
Lernen beginnen
komuś przydarzyło się coś złego
dan kom ik overal mee weg
Lernen beginnen
wtedy uchodzi mi to na sucho
met een tintje hysterie
Lernen beginnen
z nutką histerii
kwetsbaar openstellen
Lernen beginnen
Otworzyć się
nablijven moeten
Lernen beginnen
Zostać dłużej (np. w pracy)
uitzendingen naspelen
Lernen beginnen
powtarzać audycje (np. z telewizji)
los te laten
Lernen beginnen
odpuścić (np. sobie)
met herkenbare situaties
Lernen beginnen
znane sytuacje
excuses aanbieden
Lernen beginnen
przepraszać
grap niet doorhebben
Lernen beginnen
nie zrozumieć żartu
persoonlijk opvatten
Lernen beginnen
wziąć coś osobiście (do siebie)
een fout te erkennen
Lernen beginnen
przyznać się do błędu
geheel terecht
Lernen beginnen
całkiem słusznie
beseffen dat
Lernen beginnen
zdawać sobię sprawę, że
gaf mij inzicht, dat
Lernen beginnen
dał mi to do zrozumienia, że
de rest van mijn leven meedragen
Lernen beginnen
zostać ze mną do końca życia (np. jakieś wspomnienie)
afgestoten worden
Lernen beginnen
zostać wyłączonym (np. z grupy społecznej)
in mijn ogen
Lernen beginnen
moim zdaniem; w moich oczach
Het brengt je niet veel / ver
Lernen beginnen
Nie zaprowadzi cię to zbyt daleko
in allerlei vormen en maten
Lernen beginnen
we wszystkich kształtach i rozmiarach
ten koste van alles
Lernen beginnen
za wszelką cene
inmiddels
Lernen beginnen
w międzyczasie
toeteren
Lernen beginnen
trąbić (klaksonem)
de voorrang
Lernen beginnen
priorytet (na drodze)
gevaarlijk
Lernen beginnen
niebezpieczny, niebezpiecznie
de uiting
Lernen beginnen
wyrażać coś, ekspresja
in de war raken zijn
to be confused
Lernen beginnen
być zdezorientowanym
to be confused
verwarrend
Lernen beginnen
zagmatwane, mylące
de overkant
Lernen beginnen
druga strona (np. rzeki)
schandelijk
Lernen beginnen
haniebny, skandaliczny
de afwijking
Lernen beginnen
odchylenie (np. od normy)
verstand gebruiken
Lernen beginnen
używać zdrowego rozsądku
afleiden uit
Lernen beginnen
wywnioskować (np. że ktoś dobrze zarabia)
onvoorstelbaar
Lernen beginnen
niewyobrażalny
zich ergeren aan
Lernen beginnen
być zirytowanym
de troep
Lernen beginnen
bałagan (np. śmieci na ulicy)
zich haasten
Lernen beginnen
śpieszyć się
gooien naar
Lernen beginnen
rzucać czymś
afkopen
Lernen beginnen
przekupić
de ervaringsdeskundige
Lernen beginnen
ekspert z doświadczenia
excessief
Lernen beginnen
nadmierny
het keurslijf
Lernen beginnen
kaftan bezpieczeństwa
schromelijk
Lernen beginnen
rażąco (np. przecenione)
het sneeuwbaleffect
Lernen beginnen
efekt kuli śnieżnej
zich verheven voelen
Lernen beginnen
czuć się lepszym (od innych)
het vliegwieleffect
Lernen beginnen
efekt koła zamachowego
de vrijbuiter
Lernen beginnen
freelancer
zich beheersen
Lernen beginnen
kontrolować siebie (np. emocje)
boeien
Lernen beginnen
fascynować, urzec
doordringen tot
Lernen beginnen
przekonać kogoś do czegoś
fel
Lernen beginnen
intensywny, jasny, oczoje...
knikken
Lernen beginnen
skinienie głową
overmatig
Lernen beginnen
nadmierny
zich stapelen
Lernen beginnen
kumulować się
staren naar
Lernen beginnen
gapić się na
tekortkomen
Lernen beginnen
nie wystarczać (np. zapasów)
telkens
each time
Lernen beginnen
każdego razu
ter sprake komen
Lernen beginnen
zostać omówione
verslaafd zijn aan
Lernen beginnen
być uzależnionym od
de nadruk leggen op
Lernen beginnen
podkreślić, uwypuklić (np. powage sytuacji)
het bestrijden van armoede
Lernen beginnen
zwalczanie biedy
de plan uitvoeren
Lernen beginnen
realizować plan
schouderklopje
Lernen beginnen
poklepać po plecach
fatsoenlijk
Lernen beginnen
przyzwoity (np. sposób)
wildvreemde mensen
Lernen beginnen
zupełnie obcy ludzie
voordringen in een rij
Lernen beginnen
wepchnąć się w kolejkę (np. w sklepie)
kleine gebaren
Lernen beginnen
małe gesty
goede daden te verrichten
Lernen beginnen
czynić dobre uczynki
de wilskracht
Lernen beginnen
siła woli
rechtsaf/linksaf slaat
Lernen beginnen
skręcać w prawo/w lewo (samochodem)
de etalage
Lernen beginnen
wystawa sklepowa
schelden
Lernen beginnen
przeklinać
ik geef niet zo veel om
Lernen beginnen
Nie obchodzi mnie to aż tak bardzo
nauw
Lernen beginnen
wąski
Daar heb ik helemaal geen zin in.
Lernen beginnen
Nie mam na to w ogóle ochoty
de zolder
Lernen beginnen
poddasze
oppassen
zorgen voor kinderen of dieren van iemand anders
Lernen beginnen
nianczyć
voeren
eten geven
Lernen beginnen
karmić
het gedoe
Lernen beginnen
problem
afraden
het advies geven dat iemand iets niet moet doen
Lernen beginnen
doradzać przeciwko
hoge bloeddruk
Lernen beginnen
wysokie ciśnienie krwi
gewrichten
Lernen beginnen
stawy (np. w kolanach)
botsen
tegen elkaar rijden
Lernen beginnen
kolidować (z autem)
van de weg raken
Niet meer op de weg rijden, maar naast de weg.
Lernen beginnen
Zjechać na pobocze (np. podczas wypadku na autostradzie)
het weerbericht
Lernen beginnen
Prognoza pogody
de bewolking
Lernen beginnen
zachmurzenie; pochmurno
bijkomen
Lernen beginnen
przybywać (np. ludności ludzi w kraju)
bejaarden
Lernen beginnen
starsi mieszkańcy
uitlaatgassen
Lernen beginnen
spaliny
inademen
Lernen beginnen
wdychać
de versnelling
Lernen beginnen
bieg (w samochodzie)
verbruiken
Lernen beginnen
zużywać; konsumować
maar vooral door
Lernen beginnen
ale przede wszystkim przez
Dat komt door
Lernen beginnen
To z powodu
Zie ik niet zo zitten
Lernen beginnen
To mi nie do końca pasuje
omroepen
Lernen beginnen
nadanie (np. wiadomości w sklepie)
tijd te nemen
Lernen beginnen
poświęcić czas (na coś)
geschorst zijn door
Lernen beginnen
zostać zawieszonym (przez coś)
vreugde uitdrukking
Lernen beginnen
wyraz radości
Ik ben geschrokelen
Lernen beginnen
jestem zszokowany
de soldaat
Lernen beginnen
żołnierz
gerimpelde hand
Lernen beginnen
pomarszczona dłoń
licht opvallen
Lernen beginnen
światło pada na...
aan het touw trekken
Lernen beginnen
ciągnięcie liny
Het vliegtuig is opgestegen.
Lernen beginnen
Samolot wystartował.
in de auto stappen
Lernen beginnen
wejść do samochodu
(broeken) uittrekken
Lernen beginnen
zdjąć (np. spodnie)
de natuur is van slag
Lernen beginnen
natura jest "zdenerwowana"
naar voren te komen
Bang om naar voren te komen.
Lernen beginnen
iść na przód; zrobić krok do przodu (np. w karierze)
uitgescholden worden
Als ik het oneens was, werd ik uitgescholden.
Lernen beginnen
zostać zbesztanym; skarconym (słownie)
in bloei te staan
Lernen beginnen
być w rozkwicie (kwiaty)
stekelig
Lernen beginnen
kolczasty
padden
Lernen beginnen
ropuchy
de beesten
Lernen beginnen
zwierzęta
de zuidpool
Lernen beginnen
biegun południowy
werelddelen
Lernen beginnen
kontynenty
bedekt met ijs
Lernen beginnen
pokryty lodem
de ozonlaag
Lernen beginnen
warstwa ozonowa
de oppervlakte
Lernen beginnen
powierzchnia (w m2)
het spreekwoord
Lernen beginnen
przysłowie
Het blijkt helemaal niks van waar
Lernen beginnen
Okazuje się, że jest to całkowicie nieprawdziwe.
snoeihard liegen
Lernen beginnen
podstępne kłamstwo
het opnemen voor (treinreizigers)
Lernen beginnen
stawać w obronie (np. pasażerów pociągu)
te denken zitten
Lernen beginnen
myśleć
bedroefd kijken
Lernen beginnen
wyglądać smutno
bedroefd
Lernen beginnen
smutny
Dat breekt gewoon je hart
Lernen beginnen
To po prostu łamie ci serce
wetenschappelijk bewezen
Lernen beginnen
naukowo udowodnione
heb je niks aan
Lernen beginnen
to nie jest nic dobrego
(de mazelen) uitroeien
Lernen beginnen
wyeliminować; wykorzenić (np. odrę)
kwijlen over
Lernen beginnen
ślinić się (np. przystojnym facetem)
Het doormaken van een ziekte
Lernen beginnen
Przechodzenie przez chorobę
wantrouwen
Lernen beginnen
nieufność; podejrzliwość
het aanmaakblokjes
Lernen beginnen
podpałki (do grilla)
kinkhoest uitbraak
Lernen beginnen
epidemia krztuśca
akelige ziektes
Lernen beginnen
paskudne choroby
de uitvinding
Lernen beginnen
wynalazek
rot voelen
Lernen beginnen
czuć się bardzo źle
ontstaan door
Lernen beginnen
powstać przez
ontslagen zijn
Lernen beginnen
zostać zwolnionym z pracy
het druk hebben
Lernen beginnen
być zajętym
in de file staan
Lernen beginnen
stać w korku
de zender
Lernen beginnen
nadawca (telewizyjny np. TVP)
Dat komt vooral door
Lernen beginnen
To głównie przez to, że
Hoe komt dat eigenlijk?
Lernen beginnen
Jak to się właściwie dzieje?
Vooral
Lernen beginnen
Przede wszystkim
het huishouden
Lernen beginnen
gospodarstwo domowe
slank
Lernen beginnen
szczupły
de deur openmaken
Lernen beginnen
Otworzyć (np. drzwi)
in de aanbieding zijn
Lernen beginnen
być wystawionym na sprzedaż (w sklepie)
letterlijk
Lernen beginnen
dosłownie (coś zrobić)
voortekenen zijn gunstig
Lernen beginnen
wróżby/przewidywania są pomyślne
de aanleg van een netwerk
Lernen beginnen
budowa sieci (np. transportu)
verricht worden
Goed werk kan hier verricht worden.
Lernen beginnen
zostać zrobione (np. dobra robota)
(ENG) to be carried out / to be performed
het wieken
Lernen beginnen
ostrza / skrzydła (jak w helikopterze)
Industrie te vergroenen
Lernen beginnen
Uczyń (jakąś branżę) bardziej ekologiczną
energie opwekken
Lernen beginnen
generować energię
stappels werk
Lernen beginnen
stosy pracy; mieć bardzo dużo pracy
Opgebrand
Lernen beginnen
Wypalony; spalony
Burn-out krijgen
Lernen beginnen
Wypalenić się (zawodowo)
veel stress geven
Lernen beginnen
powodować dużo stresu
met veel mensen omgaan
Lernen beginnen
(mieć) do czynienia z wieloma ludźmi
zich dingen aantrekken
Lernen beginnen
przejmować się rzeczami (np. pracą)
rust nemen
Lernen beginnen
odpocząć (np. od nauki)
last van ... te hebben
Lernen beginnen
mieć dolegliwości związane z ... (np. bólem pleców)
makkelijk over dingen denken
Lernen beginnen
myśleć o rzeczach z łatwością
klappen
Lernen beginnen
klaskanie
voormalig (aanvoerder)
Lernen beginnen
były (np. kapitan)
in de media verschijnen
Lernen beginnen
pojawić się w mediach
Dat wordt heel lastig
Lernen beginnen
To będzie bardzo trudne
vrijgespeeld worden
Lernen beginnen
zostać odblokowane (np. nagrody w grze)
veronstrustend
Lernen beginnen
niepokojący
kom je niet meer naar toe
Lernen beginnen
już tam nie przyjdziesz
komt vaak voorbij
Lernen beginnen
zdarzać się często
Veel vogels trekken weg
Lernen beginnen
Wiele ptaków odlatuje/migruje
het zaad
Lernen beginnen
nasiono
een dik pak sneeuw
Lernen beginnen
gruba warstwa śniegu
de stand van de zon
Lernen beginnen
położenie słońca
uitgeput zijn
Lernen beginnen
być wykończonym (np. po ciężkiej podróży)
vermageren
Lernen beginnen
schudnąć
een dun laagje sneeuw
Lernen beginnen
cienka warstwa śniegu
de weg kwijt raken
Lernen beginnen
zgubić się
s'nachts voor opblijven
Lernen beginnen
zostawać po nocach (np. na galę boksu o 4 rano)
in naloop naar
Lernen beginnen
w następstwie (jakiejś sytuacji)
een beetje boven de pet
Lernen beginnen
być poza moja ligą (np. jakaś dziewczyna)
(Ajax) valt nog een keer aan
Lernen beginnen
(Ajax) ponownie atakuje (w piłce nożnej)
last van zijn schouder is gevallen
Lernen beginnen
ciężar spadł z jego barków
voorbeschouwing op de finale
Lernen beginnen
zapowiedź finału (np. ligi mistrzów)
de landbouw
Lernen beginnen
Rolnictwo
(rijbewijs) halen
Lernen beginnen
zdobyć (prawo jazdy)
opgroeien
Lernen beginnen
dorosnąć
beleefd zijn (tegen oude mensen)
Lernen beginnen
być uprzejmym (np. dla starszych)
het landschap
Lernen beginnen
krajobraz
in het openbaar
Lernen beginnen
publicznie (np. wystąpienie)
een rol spelen
Lernen beginnen
grać rolę (np. w firmie)
het verzorgingshuis
Lernen beginnen
dom opieki
eenzaam voelen
Lernen beginnen
czuć się samotnie
onderdeel
Werk is een onderdeel van het leven.
Lernen beginnen
część (np. życia)
de woestijn
Lernen beginnen
pustynia
deelnemen aan
Ik wil graag deelnemen aan een kookwedstrijd.
Lernen beginnen
brać udział (np. w meczu)
in verband met
I.v.m. het slechte weer mag je eerder naar huis.
i.v.m.
Lernen beginnen
w związku z
fluiten
Lernen beginnen
gwizdać
oprapen
Lernen beginnen
podnosić (np. papierek z podłogi)
(planten) snoeien
Lernen beginnen
przycinać (np. rośliny/żywopłot)
boren
Lernen beginnen
wiercić
lijmen
Lernen beginnen
kleić
versieren
Lernen beginnen
dekorować; ozdabiać
graas maaien
Lernen beginnen
kosić trawę
zaaien
Lernen beginnen
siać
knutselen
Lernen beginnen
majsterkować
de angst
Lernen beginnen
strach; bycie introwertycznym
dromen van
Lernen beginnen
marzyć o
de rommel
Lernen beginnen
bałagan
minstens
Het is gezond om minstens 250 gramm groente per dag te eten.
Lernen beginnen
przynajmniej; conajmniej
verwennen
Ik verwen mezelf met een stuk chocola, want ik heb hard gewerkt.
Lernen beginnen
rozpieszczać (np. kostką czekolady)
het etikiet
Lernen beginnen
etykieta (np. produktu w sklepie)
zich ontspannen
Lernen beginnen
odprężyć się
het wisselt
Soms ga ik met de auto, soms met de fiets. Het wisselt.
Lernen beginnen
to się różni, zmienia
benauwd
Lernen beginnen
duszno
beschadigd
Ik ben gevallen en nu is mijn fiets beschadigd.
Lernen beginnen
uszkodzony (np. rower)
de houding
Je moet niet te lang in dezelfde houding zitten. Beweeg regelmatig.
Lernen beginnen
postawa (np. stojąca)
Dat is schrikken.
Lernen beginnen
To jest straszne. (używane jeśli ktoś jest chory)
de bijsluiter
Lernen beginnen
ulotka
de bijwerking
Lernen beginnen
efekt uboczny (np. leku)
de jeuk
Lernen beginnen
swędzenie
voorschrijven
De huisarts heeft me neusdruppels voorgeschreven,
Lernen beginnen
przepisać (np. lek na receptę)
het nagelschaartje
Lernen beginnen
nożyczki do paznokci
de veiligheidsspeld
Lernen beginnen
agrafka
de watten
Lernen beginnen
wata
het verband
Lernen beginnen
bandaż
de aanpak
Niet nadenken, maar doen. Dat is de aanpak van mijn zoon.
Lernen beginnen
podejście (np. do życia)
afwisselend
Ik heb een afwisselende baan. Ik doe elke dag iets anders.
Lernen beginnen
na przemian; różne (np. prace)
de uitslag
Morgen krijg ik de uitslag van mijn slaaponderzoek.
Lernen beginnen
Wynik (np. diagnozy)
geestelijk ziek
Lernen beginnen
chory psychicznie
noodzakelijk
Om een goede baan te krijgen is het noodzakelijk om Nederlands te leren.
Lernen beginnen
niezbędny; wymagany
de rolstoel
Lernen beginnen
wózek inwalidzki
ondertussen
Als jij de boodschappen betaal, doe ik ze ondertussen in de tas.
Lernen beginnen
W międzyczasie
volhouden
Kun jij lang onder water zwemmen? Ik houd het maar tien seconden vol.
Lernen beginnen
wytrzymywać (np. pod wodą)
buigen
Als ik mijn rug buig, heb ik veel pijn. Iets oprapen is daarom moeilijk.
Lernen beginnen
pochylać się
het evenwicht
Lernen beginnen
równowaga
leunen op
Mijn oma leunt op een stok als ze loopt, anders valt ze.
Lernen beginnen
oprzeć się (np. na lasce do chodzenia)
strekken
Lernen beginnen
rozciągać
Lernen beginnen
przypisanie nastąpi
Het boeit me niet
Lernen beginnen
Nie obchodzi mnie to
Het zal me een worst wezen
Lernen beginnen
Mam to w dupie (I don't care)
bijdragen aan
Lernen beginnen
dołożyć się (np. do prezentu)
nutteloos
Lernen beginnen
nieprzydatny, bezużyteczny
de container
Lernen beginnen
pojemnik
de getuige
Lernen beginnen
świadek
gezamenlijk
Lernen beginnen
wspólnie (np. o czymś decydować)
de kruiwagen
Lernen beginnen
taczka
de mededeling
Lernen beginnen
ogłoszenie
het blad
Lernen beginnen
liść
inbreken
Lernen beginnen
włamywać się
de lantaarnpaal
Lernen beginnen
latarnia
meedoen
We gaan een spelletje spelen. Wil je meedoen?
Lernen beginnen
dołączyć np. do gry
nuttig
Lernen beginnen
pomocny
de overkant
Lernen beginnen
druga strona np. ulicy
zich inzetten voor
De buurman zet zich in voor de buurt. Hij repareert fietsen voor de buren.
Lernen beginnen
zaangażować się w coś
schoonhouden
Ik houd de gang in de flat schoon. Ik dweil twee keer per week.
Lernen beginnen
zachować czystość
bereid zijn om
Kan iemand je helpen? Ja, mijn broer is bereid om me te helpen.
Lernen beginnen
być gotowym na (np. żeby komuś pomóc)
in de loop van
In de loop van de week gaat het sneeuwen.
Lernen beginnen
w ciągu (np. miesiąca)
waarderen
Ik waardeer jullie hulp! Ik vind het echt heel fijn.
Lernen beginnen
doceniać
aanvullen
Het zout is bijna op. Ik koop meer zout en ik vul het aan.
Lernen beginnen
dodać, dołożyć (np. soli do solniczki)
Mijn best doen.
Lernen beginnen
Zrobić co w mojej mocy.
zich druk maken om
Ik maak me druk om mijn zoontje. Ik ben ban dat hij ziek wordt.
Lernen beginnen
martwić się o (np. syna)
Het komt (niet) uit.
Aster wil op donderdag met mij afspreken, maar dan werk ik. Het komt niet uit.
Lernen beginnen
Dać radę (np. być na spotkaniu w czwartek)
nogal
In deze kamer past geen grote bank. De kamer is nogal klein.
Lernen beginnen
dosyć (np. mały)
het graan, de granen
De bakker gebruikt voor zijn brood verschillende granen.
Lernen beginnen
ziarno, ziarno
Het platteland
Lernen beginnen
Wieś
de vervuiling
Door de vervuiling van het water gaan vell vissen dood.
Lernen beginnen
zanieczyszczenie (np. powietrza)
vrijstaande huis
Lernen beginnen
dom wolnostojący
de heuvel
Lernen beginnen
wzgórze
de jeugd
Lernen beginnen
młodość
aan de rand
Wij hebben een huis aan de rand van het bos.
Lernen beginnen
na obrzeżach (np. miasta)
verbouwen
Volgens Lawrence was Rick de garage aan het verbouwen.
Lernen beginnen
przebudować (np. kuchnię)
vochtig
Lernen beginnen
wilgotny
mengen
Lernen beginnen
mieszać
achteraan
Het toilet is helemaal achteraan in de gang.
Lernen beginnen
z tyłu (np. budynku)
de emmer
Lernen beginnen
wiadro
mislukken
Mijn taart is mislukt. Hij smaakt vreselijk.
Lernen beginnen
zawieść; niepowodzenie
Ik besef dat
Ik besef dat ik ouder word. Ik heb een bril nodig om te lezen.
Lernen beginnen
Zdaję sobie z tego sprawę, że
de erfenis
Lernen beginnen
dziedzictwo
de gracht
Lernen beginnen
kanał
geld opnemen
Ik heb 100€ opgenomen bij de geldautomaat.
Lernen beginnen
wypłacić pieniądze (z bankomatu)
kwijtraken
Ik ben mijn handschoenen in de trein kwijtgeraakt.
Lernen beginnen
zgubić; stracić
zich schuldig voelen
Ik voel me schuldig als ik een fout maak op mijn werk.
Lernen beginnen
czuć się winnym
gierig
Lernen beginnen
skąpy
gul
Lernen beginnen
hojny
inzamelen
Emma zamelt geld in voor de Dierenbescherming.
Lernen beginnen
zebrać (np. pieniądze na cel charytatywny)
het lot, de loten
Lernen beginnen
lot (na loterię)
de bruid
Lernen beginnen
Panna młoda
de bruidegom
Lernen beginnen
Pan młody
het zakgeld
Lernen beginnen
kieszonkowe
verdacht
Lernen beginnen
podejrzany
verlopen
Mijn paspoort verloopt op 1 juli. Ik moet een nieuw paspoort aanvragen.
Lernen beginnen
tracić ważność (np. paszport)
het verzoek
Ik heb een verzoek: willen jullie geen harde muziek draaien?
Lernen beginnen
prośba
beperkt
U kunt een beperkt aantal kaartjes reserveren: maximaal vijf.
Lernen beginnen
ograniczona (np. ilość)
dwingen om te
Marisol wil niet naar de dokter, maar haar dochter dwingt haar om te gaan.
Lernen beginnen
zmusić do
opgelucht zijn
Carlos is opgelucht omdat de operatie van zijn zzon goed is gegaan.
Lernen beginnen
odczuwać ulgę
de kinderbijslag
Lernen beginnen
zasiłek na dziecko
de uitgaven
Onze nieuwe auto was een grote uitgave.
Lernen beginnen
wydatki
(geld) overhouden
Ik probeer wat geld over te houden aan het einde van de maand.
Lernen beginnen
zaoszczędzić (pieniądze)
de hovenier
Lernen beginnen
ogrodnik
de schutting
Tussen de tuin van de buren en onze tuin staat een schutting.
Lernen beginnen
ogrodzenie
de vijver
Lernen beginnen
staw
zinloos
Het is tijden de feestdagen druk in de winkel. Het is dan zinloos om vrij te vragen aan je baas.
Lernen beginnen
bez znaczenia; bezsensownie
vegen
Lernen beginnen
zamiatać
zuinig
Olga is heel zuinig en gebruikt haar theezakje drie keer.
Lernen beginnen
ekonomiczny
blijken
Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders steeds langer worden.
Lernen beginnen
okazać się
met terugwerkende kracht
Lernen beginnen
z mocą wsteczną
misgaan
Na twee jaar huwelijk ging het mis bij onze buren. Ze zijn nu gescheiden.
Lernen beginnen
poszło źle
achteraf te betalen
Als je via deze website bestelt, hoef je pas achteraf te betalen. Je mag het product eerst twee weken proberen.
Lernen beginnen
do zapłaty później
de arbeidsmarkt
Lernen beginnen
rynek pracy
daarentegen
Ik verdien weinig. Mijn partner daarentegen verdient veel.
Lernen beginnen
z drugiej strony
de verdeling
De verdeling van de erfenis was niet eerlijk. Ik reeg minder dan Carlos.
Lernen beginnen
podział (np. pieniędzy)
stijgen
De olieprijzen zijn gestegen. We betalen meer dan vorig jaar.
Lernen beginnen
wzrost
het tekort aan
In het onderwijs is er een tekort aan mannen. Er zijn weinig meesters.
Lernen beginnen
niedobór (np. mieszkań)
gapen
Lernen beginnen
ziewać
oppompen
Lernen beginnen
pompować
schillen
Lernen beginnen
obierać (np. jabłko)
uitdelen
Lernen beginnen
rozdawać (np. autografy)
zwaaien naar
Lernen beginnen
pomachać do (kogoś)
bovendien
Wandelen is leuk en bovendien gezond!
Lernen beginnen
co więcej
stressbestendig
Ook op dukke moementen blijf ik rustig. Ik ben echt stressbestendig.
Lernen beginnen
odporne na stres
de vaardigheid
Als je in de ICT wilt werken, moet je goede digitale vaardigheden hebben.
Lernen beginnen
umiejętność
de belangstelling
De belangstelling voor de vacature was erg groot. We hebben 50 sollicitatiebrieven ontvangen.
Lernen beginnen
zainteresowanie (np. ofertą pracy
toelichten
Kun je de planning toelichten? Ik begrijp hem niet helemaal.
Lernen beginnen
wyjaśnić
het ritme
Lernen beginnen
rytm
enerzijds... anderzijds
Ik weet niet of Nahom geschikt voor deze baan is. Enerzijds is hij erg gemotiveerd, anderzijds is hij niet zo flexibel.
Lernen beginnen
z jednej strony... z drugiej strony
nauwkeurig
Een operatie kan misgaan, dus de dokter moet heel nauwkeurig werken.
Lernen beginnen
dokładny; precyzyjny
de inhoud
Het boek ziet er saai uit, maar de inhoud is erg interessant!
Lernen beginnen
zawartość (np. książki)
zich vervelen
Julia verveelt zich ontzettend. Zij weet niet wat zij kan doen.
Lernen beginnen
nudzić się
toekomen aan
Daan is vandaag niet aan alles toegekomen. Hij had geen tijd om boodschappen te doen.
Lernen beginnen
mieć czas na; zdążyć
de bui
Noor is in een goede bui omdat ze vandaag jarig is.
Lernen beginnen
Nastrój
duizelig
Als mijn oma snel opstaat, voelt ze zich vaak duizelig.
Lernen beginnen
oszołomiony
schoppen tegen
Het meisje schopt tegen de bal met haar linkervoet.
Lernen beginnen
kopnąć (np. piłkę)
struikelen over
Marisol struikelde over een stuk speelgoed maar viel gelukkig niet.
Lernen beginnen
potknąć się
aannemen
De werkgever heeft de kandidaat meteen aangenomen. Hij mag de volgende week beginnen.
Lernen beginnen
przyjąć (np. kandydata do pracy)
daarmee
Bij de receptie hangt een sleutel. Daarmee heb je toegang tot het magazijn.
Lernen beginnen
dzięki czemu
overkomen
Ik ken Alex niet goed, maar hij komt aardig over.
Lernen beginnen
wydawać się (np. spoko)
eng
Zora vindt het eng om 's nachts allen over straat te lopen.
Lernen beginnen
straszny; przerażający
mopperen
Lernen beginnen
marudzić; narzekać
verlegen
Lernen beginnen
nieśmiały
vermijden
Lernen beginnen
unikać
de kraam
Lernen beginnen
stoisko
in tegenstelling tot
In tegenstelling tot vroeger is de temperatuur in de zomer tegenwoordig heel hoog.
Lernen beginnen
W odróżnieniu od
leerzaam
Lernen beginnen
edukacyjny (np. książka)
met behulp van (m.b.v.)
Met behulp van gereedsschap repareert de fietsenmaker de fiets.
Lernen beginnen
za pomocą (np. narzędzi)
na verloop van tijd
Ik werk in de zorg. In het begin moest ik erg wennen aan de onregelmatige werktijden, maar na verloop van tijd ging het beter.
Lernen beginnen
po pewnym czasie (np. się do czegoś przyzwyczaiłem)
tamelijk
Mijn vader spreekt slecht Frans, ik spreek tamelijk goed Frans en mijn moeder spreekt heel goed Frans.
Lernen beginnen
dość, całkiem (np. dobry poziom)
afronden
Ik zit in het laatste jaar van mijn opleiding. Ik verwacht dat ik dit jaar mijn studie afrond.
Lernen beginnen
zakończyć; zaliczyć (np. rok na studiach)
zich bezighouden met
Ik werk als manager in een restaurant. Daar houd ik me onder andere bezig met het werkrooster.
Lernen beginnen
radzić sobie z czymś (np. w pracy)
ervaring opdoen
Bij zijn eerste baan als hovenier heeft Samir veel ervaring opgedaan met het aanleggen van vijvers.
Lernen beginnen
zdobywać doświadczenie
afstuderen
Eva is bijna klaar met haar opleiding: ze studeert in juli af.
Lernen beginnen
ukończyć studia/szkołę
het kenmerk
Deze soort vogel heeft twee duidelijke kenmerken: hij is heel klein en helemaal blauw.
Lernen beginnen
charakterystyka; znak rozpoznawczy
ontwerpen
Lisa ontwerpt kleding. Ze heeft heel veel mooie ideeen.
Lernen beginnen
projektować
het vervolg
De regisseur maakt een vervolg op zijn eerste film, omdat hij veel positieve reacties kreeg.
Lernen beginnen
kontynuacja (np. filmu)
de werkgelegenheid
Er is veel werkgelegenheid voor leraren op middelbare scholen, dus je vindt snel een baan.
Lernen beginnen
Szansa na prace/zatrudnienie
doordeweeks
Lernen beginnen
w ciągu tygodnia
gedeeltelijk
Jing heeft het formulier gedeeltelijk ingevuld. Ze heeft nog niks ingevuld bij adres en telefoonnummer.
Lernen beginnen
częściowo (np. wypełnić formularz)
in het algemeen
Eva is in het algemeen een gezonde vrouw maar ze wordt wel snel verkouden.
Lernen beginnen
ogólnie (in general)
uit elkaar halen
Marisol gaat verhuizen. Ze haalt de kast uit elkaar en pakt alle onderdelen apart in.
Lernen beginnen
rozbierać na części (np. szafę)
afslaan (rechts/links)
Als je bij de supermarkt rechts afslaat, komm je in mijn straat.
Lernen beginnen
skręcać (w prawo/w lewo) np. samochodem
de kruising
Lernen beginnen
skrzyżowanie
opeens
Ik word opeens duizelig: ik heb te weinig gegeten vanochtend.
Lernen beginnen
nagle (np. poczuć się źle)
de bocht
De weg gaat hier met een bocht naar links.
Lernen beginnen
zakręt; krzywa (np. na drodze)
de botsing
Op dat gevaarlijke kruispunt was een botsing tussen twee auto's.
Lernen beginnen
wypadek; stłuczka (np. samochodowa)
van plan zijn om ... te
Ali is van plan om binnenkort de badkamer op te knappen.
Lernen beginnen
mieć plan; zamierzać coś zrobić (np. kupić nowy dom)
de voetganger
Lernen beginnen
pieszy
naakt
Lernen beginnen
nagi
het orkest
Lernen beginnen
Orkiestra
de trommel
Lernen beginnen
perkusja
bestaan uit
Het land Indonesie bestaat uit meer dan 17.000 eilanden.
Lernen beginnen
składać się z czegoś
het hebben over
We hebben het de hele avond al over het klimaat. Nu is het tijd voor een ander onderwerp.
Lernen beginnen
rozmawiać o czymś
beledigen
Ik heb Nahom beledigd: ik heb gezegd dat zijn vrouw te dik is.
Lernen beginnen
obrazić (kogoś)
aan het woord laten
Aster blijft maar praten en ze laat niemand anders aan het woord.
Lernen beginnen
dopuścić do głosu
zich afvragen of
Koen vraagt zich af of hij al naar huis mag.
Lernen beginnen
Zastanawiać się; pytać siebie czy
beweren dat
Samme beweert dat ze twintig talen spreekt maar ik geloof haar niet.
Lernen beginnen
twierdzić, że
tegenkomen
Gisteren kwam ik een collega tegen in de supermarkt en we maakten even een praatje.
Lernen beginnen
natknąć się, natrafić (na kogoś)
terechtkomen
Tijdens het spelen is de voetbal in de vijver terechtgekomen.
Lernen beginnen
gdzieś skończyć np. na ulicy (z ang. to end up)
uitsluitend
Heeft Aron geen slechte eigenschappen of zo? Ik hoor uitsluitend goede dingen over hem.
Lernen beginnen
wyłącznie (np. mieć wyłącznie dobre cechy)
de berm
De bestuurder van een bus is tegen een auto gereden. De auto kwam naast de weg in de berm terecht.
Lernen beginnen
pobocze (na drodze)
oplichten
Ik be opgelicht! Ik heb een tweedehands telefoon gekocht via internet, maar ik heb hem nooit gekregen.
Lernen beginnen
oszukać
de straling
De straling van de zon zorgt voor licht en warmte, maar kan ook slecht zijn voor je huid.
Lernen beginnen
promieniowanie
aansteken
Het is niet makkelijk om een barbecue aan te steken, als het hard waait.
Lernen beginnen
zapalić (np. papierosa)
bewaken
De woning van de koning en de koningin wordt altijd bewaakt door beveiligers.
Lernen beginnen
chronić
bijdragen aan
Felix wil graag iets bijdragen aan de samenleving. Daarom doet hij vrijwilligerswerk.
Lernen beginnen
przyczynić się do / złożyć się
gemeenschappelijk
De woonkamer en keuken in dit appartement zijn gemeenschappelijk: je deelt ze met andere bewoners.
Lernen beginnen
wspólny (np. pokój w domu)
aanhouden worden
Een man uit Breda werd gisteravond aangehouden door politie vanwege een inbraak bij een telefoonwinkel.
Lernen beginnen
zostać zatrzymanym (np. przez policję)
zich gedragen
Mijn kinderen gedragen zich meestal heel netjes, als ze in de buurt van andere mensen zijn.
Lernen beginnen
zachowywać się
het geweld
Lernen beginnen
przemoc
de reiziger
Lernen beginnen
podróżnik
de bestemming
Deze trein heeft als bestemming Duitsland.
Lernen beginnen
cel podróży
bevatten
Sinaasappels zijn gezond want ze bevatten veel vitamine C.
Lernen beginnen
zawierać (np. witaminę C)
leiden tot
Het ongeluk leidde tot een lange file op de A2.
Lernen beginnen
prowadzić do (np. śmierci)
reinigen
Zora reinigt haar gezicht voordat ze gaat slapen: ze verwijdert alle make-up en wast het met zeep.
Lernen beginnen
oczyszczać (np. twarz z makijażu)
de klink
Lernen beginnen
klamka (od rzwi)
niezen
Lernen beginnen
kichać
je neus snuiten
Lernen beginnen
wydmuchać nos
zich verspreiden
Lernen beginnen
rozprzestrzeniać (np. wirusa)
aarzelen
Olga aarzelt om antwoord te geven op de vraag van de docent. Ze is bang om fouten te maken.
Lernen beginnen
wahać się; niezdecydowanie
handelen
Tijdens een gevaarlijke operatie moet de dokter heel nauwkerig handelen.
Lernen beginnen
działać (np. działać pewnie podczas operacji)
kalmeren
Alex probeert zijn dochter te kalmeren als ze zich agressief dedraagt.
Lernen beginnen
uspokajać
de voorbijganger
Lernen beginnen
przechodzień
achterop
Het nadeel van een kind achterop de fiets is dat je het niet ziet.
Lernen beginnen
z tyłu; za sobą (np. z tyłu samochodu)
de deuk
Er zit een deuk in mijn auto, omdat ik tegen een lantaarnpaal ben gereden.
Lernen beginnen
wgniecenie (np. w samochodzie)
de snee
Hau heeft met een mes in zijn vinger gesneden. Het is gelukkig geen diepe snee.
Lernen beginnen
przecięcie, cięcie
uitkijken
Aron kijk altijd goed uit voordat hij de weg oversteekt.
Lernen beginnen
patrzeć; sprawdzać (np. ulice podczas przechodzenia)
de beet
Lernen beginnen
ugryzienie
de breuk
Ik heb mijn arm gebroken. Om de breuk te laten genezen, zij mijn arm nu in het gips.
Lernen beginnen
złamianie
hevig
Het regende zo hevig dat het dak begon te lekken en de zolder helemaal nat was.
Lernen beginnen
intensywnie (np. padać)
vermoeden
Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat mijn zoon schulden heeft.
Lernen beginnen
podejrzewać coś
zorgwekkend
Mijn oma ligt in het ziekenhuis. Haar situatie is zorgwekkend. Ik ben bang dat ze niet meer veter wordt.
Lernen beginnen
niepokojący
bedekken
De straten zijn bedekt et een dikke laag sneeuw.
Lernen beginnen
pokrywać (np. ulicę)
bewusteloos
Lernen beginnen
nieprzytomny
het bot
Lernen beginnen
kość
scheuren
Ik scheur de bladzijde met de puzzel uit de krant, zodat in de trein de puzzel kan maken.
Lernen beginnen
drzeć (np. kartę papieru)
stikken
Lernen beginnen
dławić się
de verpakking
Op de verpakking staat hoeveel koekjes erin zitten.
Lernen beginnen
opakowanie
de wond
Lernen beginnen
rana
zich vergissen
Nina woont op nummer 24. O nee, Ik vergis me, ze woont op 26.
Lernen beginnen
mylić się
de zool
Lernen beginnen
podeszwa
afbreken
Door de hevige storm is een grote tak van de boom afgebroken. Die ligt nu op de grond.
Lernen beginnen
rozpadać się (np. stary dom)
de afzuigkap
Lernen beginnen
okap kuchenny
beschadigen
Lernen beginnen
uszkodzić
de driehoek
Lernen beginnen
trójkąt
klem zitten
Kaarlijk wilde de bus halen en sprong naar binnen, maar toen zat ze kle tussen de deur.
Lernen beginnen
utknąć; zablokować się (np. w drzwiach)
scheef
Deze lantaarn staat scheef, want er is een auto tegenaan gereden.
Lernen beginnen
krzywo (z ang. crooked)
stappen (in)
Lernen beginnen
wsiadać (np. do samochodu)
versleten
Eenversleten fietsband kan glad zijn. Daarom moet je hem vervangen door een nieuwe.
Lernen beginnen
zużyte (np. opony)
de vorm
Welke vorm heeft jouw tafel? Is hij rond of vierkant?
Lernen beginnen
kształt
het infuus
Lernen beginnen
kroplówka
de kooi
Lernen beginnen
klatka
het riool
Lernen beginnen
kanał ściekowy
de schoorsteen
Lernen beginnen
komin
de spuit
Lernen beginnen
strzykawka
de struik
Lernen beginnen
krzak
de draaideur
Lernen beginnen
drzwi obrotowe
het hoogtepunt
Het hele feest was erg gezellig, maar het hoogtepunt was dat we met zijn allen stonden te dansen.
Lernen beginnen
główna atrakcja; wisienka na torcie
het leven kosten
Lernen beginnen
kosztować życie
het leed
Er is zoveel leed in deze wereld. Als Olga naar het nieuws kijkt, wordt ze altid heel verdrietig.
Lernen beginnen
cierpienie
verdrinken
Lernen beginnen
topić się (np. w morzu)
beademen
Lernen beginnen
pomagać w oddychaniu (o pacjencie)
de borstkas
Lernen beginnen
klatka piersiowa
bloot
Lernen beginnen
goły
knijpen
Knijp je neus dicht, want het stinkt hier.
Lernen beginnen
ściskać (np. nos bo śmierdzi)
een elektrische schok
Lernen beginnen
porażenie prądem
de diefstal
Lernen beginnen
kradzież
het ongedierte
We hadden een tijdje last van ongedierte in de keuken.
Lernen beginnen
robactwo
overige
Het antwoord op de meeste vragen vindt u op onze website. Voor overige vragen kunt u contact opnemen met de klanten service.
Lernen beginnen
inne; ogólne (np. pytania)
de staat
Het winkelcentrum is in slechte staat. Daarom laat de gemeente het volgend jaar renoveren.
Lernen beginnen
stan; być w stanie (np. jakiś budynek)
de verlichting
Lernen beginnen
oświetlenie
vernielen
Vannacht is mijn fiets vernield. De lamp is kapot en de wielen zijn ernstig beschadigd.
Lernen beginnen
zniszczony; wrak
de medewerking
Ik hoop op de medewerking van buurtbewoners bij de schoonmaakactie, zodat ik het werk niet allen hoef te doen.
Lernen beginnen
współpraca
de overlast
Het koude weer veroorzaakte overlast op het spoo. Door de sneeuw konden de treinen niet rijden.
Lernen beginnen
uciążliwość (np. spowodowane przez śnieg)
de stank
Het stinkt ontzettend op straat. We vermoeden dat de stank van de fabriek komt.
Lernen beginnen
zapach
bedreigen
Een buurman heeft mij bedreigd.
Lernen beginnen
grozić
rondhangen
Op de parkeerplaats in onze buurt hangen veel jonge mensen rond. Ze roken er een sigaretje of luisteren naar muziek.
Lernen beginnen
kręcić się (np. po podwórku z kolegami)
de achterstand
Ons voetbalteam heeftde wedstrijd verloren met een achterstand van twee punten.
Lernen beginnen
zaległości (np. w płatnościach)
de bij
Lernen beginnen
pszczoła
bijhouden
Ik houd elke dag bij hoeveel water ik drink. Dan weet ik aan het eind van de dag of ik genoeg heb gedronken.
Lernen beginnen
śledzić; nadążać (np. ilość wypitej wody)
het nest
Lernen beginnen
gniazdo
de stam
Lernen beginnen
plemię
uitlenen
Lernen beginnen
wypożyczać (np. książki)
zich vermaken
Wij vermaken ons in het weekend met leuke spelletjes en films.
Lernen beginnen
dobrze się bawić
aanrijden
De man moet naar het ziekenhuis, omdat hij is aangereden door een auto.
Lernen beginnen
przejechać (np. kogoś autem)
dringend
Lernen beginnen
pilnie (np. sprawy)
in staat zijn om
Mijn broer is niet in staat om voor zichzelf te zorgen, want hij heeft een lichamelijke beperking.
Lernen beginnen
być zdolnym do (np. poruszania się po wypadku)
de spanning
De spanning bij de muzikant is groot voordat hij gaat optreden, maar tijdens het optreden voelt hij zich helemaal vrij.
Lernen beginnen
napięcie; stres
alleenstaand
Lernen beginnen
singiel; bez partnerki
de kracht
Lernen beginnen
siła
de leugen
Je moet Nahom niet geloven. Hij vertelt alleen maar leugens.
Lernen beginnen
kłamstwa
ontslagen zijn
Lernen beginnen
zostać zwolnionym (z pracy)
roddelen
Ik roddel nooit, want ik vind het niet netjes om over andere mensen te praten.
Lernen beginnen
plotkować
de aanleiding
Een kapotte rem was de aanleiding voor een bezoek aan de fietsenmaker.
Lernen beginnen
powód (np. do zmiany auta)
in je eentje
Ik werk liever in mijn eentje, dan in een team.
Lernen beginnen
samemu (np. pracować)
je eigen ding doen
Mijn vrienden gaan winkelen in Amsterdam. Ik ha niet met ze mee, want ik ga liever mijn eigen ding doen.
Lernen beginnen
robić swoje
overgaan
De dokter zegt dat de pijn na een paar dagen vanzelfd overgaat. Ik hoop dat hij gelijk heeft.
Lernen beginnen
przechodzić (np. chorobę)
zich voornemen om
Ik neem me voor om vaker naar buiten te gaan, want dat doe ik nu te weinig.
Lernen beginnen
zamierzać (np. częściej wychodzić na spacery)
eigenwijs
Lernen beginnen
uparty
jaloers zijn op
Mijn zus heeft veel talent voor tekenen. Maar ik ben niet jaloers op haar, want ik kan goed zingen en dansen.
Lernen beginnen
być zazdrosnym
de opvoeding
Het belangrijkste dat ik tijden de opvoeding heb geleerd van mijn ouders, is dat je altijd respect moet hebben voor andere.
Lernen beginnen
wychowanie
de achterklep
Lernen beginnen
tylna klapa; bagażnik (np. samochodu)
de kofferbak
Lernen beginnen
bagażnik
de laadpaal
Lernen beginnen
stacja ładująca
de motorkap
Lernen beginnen
maska samochodowa
de pijl
Om bij de uitgang te komen, moet je de witte pijlen op de groene borden volgen.
Lernen beginnen
strzałka (np. na znakach drogowych)
De schaduw
Lernen beginnen
Cień
de arbeidsvoorwaarden
Alex heeft heel goede arbeidsvoorwaarden: een goede salaris, veel vakantiedagen en een pensioenregeling.
Lernen beginnen
warunki pracy
het beleid
Lernen beginnen
polityka
de blessure
Daan gaat naar de fysiotherapeut vanwege een blessure aan zijn knie.
Lernen beginnen
kontuzja
bijwonen
Noor kan de buurtvergadering niet bijwonen, want ze moet die avond werken.
Lernen beginnen
uczęszczać (np. na spotkania)
ingaan
Mijn abonnement op de sportschool gaat op 1 maart in, dus vanaf dat moment kan ik samen met je naar de fitness.
Lernen beginnen
wchodzić w życię (np. abonament na siłownię)
zich verdedigen
Toen de baas van Olga kritiek op haar werkwijze gaf, probeerde Olga zich te verdedigen.
Lernen beginnen
bronić się
de bevolking
Lernen beginnen
populacja
het pretpark
Lernen beginnen
park rozrywki
samengevat
De directeur heeft wel een uur lang verteld over de veranderingen in het bedrijf. Samengevat: iedereen moet minder uren werken.
Lernen beginnen
podsumowując; streszczając
het uitstapje
Hua heeft zin in het uitstapje naar Leiden: hij gaat daar een dag bij een vriend op bezoek.
Lernen beginnen
podróż; wypad za miasto
het vaderland
Lernen beginnen
ojczyzna
zich verheugen op
Wij verheugen ons op het pianoconcert van onze dochter komende donderdag.
Lernen beginnen
oczekiwanie z niecierpliwością
de boswachter
Lernen beginnen
leśniczy
de bui
Lernen beginnen
nastrój
de leuning
Lernen beginnen
poręcz
de regenboog
Lernen beginnen
tęcza
de sloot
Lernen beginnen
rów
de toren
Lernen beginnen
wieża
beleven
In een pretpark kun je een leuke dag beleven.
Lernen beginnen
doświadczyć; przeżyć (np. fajny dzień)
de lol
Lernen beginnen
zabawa
plaatsvinden
Een populaire zangeres treedt binnenkort op in Nederland. Het concert vindt in Amsterdam paats.
Lernen beginnen
odbywać się (np. koncert)
de scholing
Mijn ouder hebben weinig scholing gehad, toen ze jong waren. Ze kunnen daardoor niet goed lezen en schrijven in hun moedertaal.
Lernen beginnen
szkolenia; nauka; edukacja
het bushokje
De vrouw zit in het bushokje te wachten op de bus.
Lernen beginnen
przystanek autobusowy; budka autobusowa
het naar je zin hebben
Tim heeft het naar zijn zin bij zijn nieuwe voetbalclub. Hij heeft er al veel nieuwe vrienden gemaakt en ze hebben altijd veel plezier.
Lernen beginnen
bawić się dobrze; mieć dobry czas (z ang. to have a good time)
Ik kijk ernaar uit
In de zomer ga ik vier weken naar een prachtig vakantiehuisje in Turkije. Ik kijk ernaar uit!
Lernen beginnen
nie mogę się doczekać
Ik zie ertegen op
Ik moet een presentatie geven in de klas. Daar zie ik tegen op, want ik houd niet van spreken voor een groep.
Lernen beginnen
Nie chce się tego doczekać (np. ze względu na stres)
schuilen
Zodra het begon re regenen, renden de mensen naar het winkelcentrum om binnen te schuilen.
Lernen beginnen
schronić (np. gdzieś podczas deszczu)
de tweeling
Lernen beginnen
bliźniaki
Wat een gedoe!
Ik wil een rekening openen bij de bank, maar ik moet echt vee formulieren invullen. Wat een gedoe!
Lernen beginnen
Co za kłopot!
de wekker
Lernen beginnen
budzik
de godsdienst
Weke godsdienst heb jij? Of geloof je niet in een god?
Lernen beginnen
Religia; wiara
onderscheid maken
Bij de indeling maken we geen onderscheid tussen jongens en meisjes, want we wilen gemengde teams.
Lernen beginnen
onderscheid maken; rozróżniać
toegankelijk
Dit gebouw is niet toegankelijk voor iemand in een rolstoel, want er is allen een trap bij de voordeur.
Lernen beginnen
dostępny (np. budynek)
met betrekking tot
Alle vragen met betrekking tot vakantiegeld kun je stellen aan de saarisadministratie.
Lernen beginnen
(np. wszystkie pytania) związane z
het vooroordeel
Jij denkt dat jonge mensen altijd lui zijn. Dat is een vooroordeel. Als je met jonge mensen werkt, weet je dat ze niet lui zijn.
Lernen beginnen
uprzedzenie
waardevol
Lernen beginnen
wartościowy (np. pierścionek)
het zelfvertrouwen
Lernen beginnen
pewność siebie; wysoka samoocena
het zintuig
Met je vijf zintuigen kun je voelen, horen, zien, proeven en ruiken.
Lernen beginnen
poczucie (np. węchu, smaku itp.)
zonde zijn
De computer viel uit, voordat ik mijn werk kon opslaan. Nu moet ik opnieuw beginnen. Dat is echt zonde van mijn tijde.
Lernen beginnen
wielka szkoda (np. straconego czasu)
andersom
Je moet het schilderij andersom ophangen, want nu zit de onderkant boven.
Lernen beginnen
odwrotnie; do góry nogami
bovenaan / onderdaan
Aafke staat bovenaan de lijst omdat haar naam met een A begint. Zora staat onderaan de lijst.
Lernen beginnen
na górze/dole (np. listy)
de prikkel
In de stadt zijn overal mensen, geuiden en winkels met reclameborden. Alex wordt altijd erg moe van al deze prikkels.
Lernen beginnen
bodziec
voortdurend
Veel jongeren zitten voortduren met hun telefoon te spelen, ze hebben geen tijd meer om even een praatje te maken.
Lernen beginnen
stale; non stop (np. siedzieć na telefonie)
zich op zijn gemak voelen
Laila voelt zich erg op haar gemak bij aar vriendinnen, want ze weten alles van elkaar.
Lernen beginnen
czuć się komfortowo/swobodnie (np. w kogoś towarzystwie)
het bezit
In Nederland is een verzekering verpicht als je de eigenaar van een huis of een auto bent. Je kunt ervoor kiezen om ook ander bezit te verzekeren.
Lernen beginnen
własność (np. samochód)
het gezag
De juf heeft veel gezag. Als ze 'stil' roept, stoppen alle kinderen met praten.
Lernen beginnen
autorytet
zich richten op
Sinds zin ontsag richt Tim zich voledig op het vinden van een nieuwe baan. Hij doet niets anders dan solliciteren.
Lernen beginnen
koncentrować się na czymś; iść w jakimś kierunku (np. znalezienia pracy)
opkomen voor
Laila kwam op voor haar broertje toen hij gepest werd. Ze zei tegen de pesters dat ze moesten stoppen.
Lernen beginnen
stanąć w kogoś obronie (z ang. to stand up for)
ten opzichte van
Ricardo spreekt al veel beter Nederlands ten opzichte van vorig jaar.
Lernen beginnen
w stosunku/porównaniu do (np. zeszłego roku)
de goot
Lernen beginnen
rynna
de kapstok
Lernen beginnen
wieszak na ubrania
de poster
Lernen beginnen
plakat
het schap
Lernen beginnen
półka
het schort
Lernen beginnen
fartuch
de zakdoek
Lernen beginnen
chusteczka
tegengaan
Naima gebruikt geen plastic zakjes meer, om milieuvervuiling tegen te gaan.
Lernen beginnen
przeciwdziałać (np. zanieczyszczaniu środowiska)
de toename
In het afgeopen jaar was er helaas een toename van de werkoosheid van 2,9% naar 4,6%.
Lernen beginnen
wzrost (np. bezrobocia)
verleiden
Ik ben op dieet. Dus je kunt me niet verleiden om een lekker stuk taart te eten.
Lernen beginnen
uwodzić; kusić (np. kawałkiem ciasta na diecie)
onderstrepen
Lernen beginnen
podkreślić (np. tekst w mailu)
schuin
Mijn slaapkamer is op zolder onder het schuine dak. Daardoor heb ik geen plaats voor een hoge kledingkast.
Lernen beginnen
ukośny (np. dach)
bukken
Lernen beginnen
pochylenie
glijden
Lernen beginnen
ślizgać
jagen op
Lernen beginnen
polowanie na
krabben aan
Lernen beginnen
drapać (np. kot pazurami)
likken aan
Lernen beginnen
coś lizać (np. lizaka)
smelten
Lernen beginnen
topnieć (np. lód)
snurken
Lernen beginnen
chrapanie
verdwalen
Lernen beginnen
zgubić się (np. w lesie)
zonnen
Lernen beginnen
opalanie się
de wesp
Lernen beginnen
osa
met zijn drien/vieren
Wij gaan met zijn vieren kamperen: mijn zus, mijn zwanger, mijn man en ik.
Lernen beginnen
(np. będziemy imprezować) z nami trzema/czterema
verblijven
Aster verblijft voor haar werk drie maanden in Itaie. Ze heeft daar voor die periode een huis gehuurd.
Lernen beginnen
zostawać (np. w jakimś kraju na jakiś czas)
verdubbelen
Het afgelopen jaar zijn de inkomsten van de verkoop van koekasten verdubbeld van 15 miljoen naar 30 miljoen euro.
Lernen beginnen
podwójnie; podwoić się (np. zyski)
ervan uitgaan dat
Hua heeft niet op mijn uitnodiging gereageerd, maar ik ga ervan uit dat hij naar mijn feestje komt.
Lernen beginnen
zakładać, że (np. ktoś przyjdzie na imprezę)
de tegenstander
De tegenstanders van de nieuwe wet hebben een boze brief geschreven aan de minister.
Lernen beginnen
przeciwnik (np. polityczny)
de auteur
Lernen beginnen
autor (np. książki)
beroemd
Lernen beginnen
sławny (np. pisarz)
de bouwkundige
Lernen beginnen
architekt

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.