Algemeen

 0    830 Datenblatt    bartoszkowalewski90
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
(auto) inhalen
De rode sportauto haalde mij met hoge snelheid in op de snelweg.
Lernen beginnen
wyprzedzić (np. auto na drodze)
de bijl
Lernen beginnen
siekiera
het zadel
Lernen beginnen
siodło
ondersteboven keren
De harde wind keerde de paraplu van mijn buurvrouw helemaal ondersteboven.
Lernen beginnen
odwrócić do góry nogami (np. parasolkę podczas silnego wiatru)
rozen te begieten
Lernen beginnen
podlewać róże
aardig
Lernen beginnen
miły
attent
Lernen beginnen
uważny
behulpzaam
Lernen beginnen
pomocny
betrouwbaar
Lernen beginnen
niezawodny / godny zaufania
bescheiden
Lernen beginnen
skromny
briljant
Lernen beginnen
znakomity
charmant
Lernen beginnen
uroczy
creatief
Lernen beginnen
twórczy
dapper
Lernen beginnen
odważny
eerlijk
Lernen beginnen
szczery, uczciwy
elegant
Lernen beginnen
wytworny, elegancki
energiek
Lernen beginnen
energiczny
enthousiast
Lernen beginnen
entuzjastyczny
filosifisch
Lernen beginnen
filozoficzny
flexibel
Lernen beginnen
elastyczny
galant
Lernen beginnen
dzielny, waleczny
gastvrij
Lernen beginnen
gościnny
gedreven
Mijn collega Lisa is echt een gedreven persoon - ze werkt altijd keihard aan haar doelen.
Lernen beginnen
zdeterminowany (np. w pracy)
geduldig
Lernen beginnen
cierpliwy
gemotiveerd
Lernen beginnen
zmotywowany
geniaal
Lernen beginnen
genialny
getalenteerd
Lernen beginnen
utalentowany
gevoelig
Lernen beginnen
wrażliwy
gewetensvol
Lernen beginnen
sumienny
gezagsgetrouw
Lernen beginnen
praworządny, przestrzegający prawa
gezellig
Lernen beginnen
przytulny
goedhartig
Lernen beginnen
dobroduszny
grappig
Lernen beginnen
zabawny, śmieszny
handig
Lernen beginnen
przydatny
heroisch
Lernen beginnen
heroiczny
humoristisch
Lernen beginnen
humorystyczny
idealistisch
Lernen beginnen
idealistyczny
inspirerend
Lernen beginnen
inspirujący
inventief
Lernen beginnen
wynalazczy
knuffelbaar
Lernen beginnen
przytulaśny
krachtig
Lernen beginnen
potężny
leergierig
Lernen beginnen
intelektualny, skory do nauki
lenig
Lernen beginnen
zwinny
moedig
Lernen beginnen
odważny
lief
Lernen beginnen
miły, grzeczny, kochany
nuchter
Lernen beginnen
trzeźwy
ondernemend
Lernen beginnen
przedsiębiorczy
ondeugend
Lernen beginnen
niegrzeczny
openhartig
Lernen beginnen
szczery
passievol
Lernen beginnen
namiętny
progressief
Lernen beginnen
progresywny
pragmatisch
Lernen beginnen
pragmatyczny
respectvol
Lernen beginnen
pełen szacunku
ruimdenkend
Lernen beginnen
otwarty, mieć otwarty umysł
schattig
Lernen beginnen
uroczy
sensueel
Lernen beginnen
zmysłowy
smaakvol
Lernen beginnen
gustowny
stijlvol
Lernen beginnen
stylowy
stoer
Lernen beginnen
być twardym
trots
Lernen beginnen
być dumnym
trouw
Lernen beginnen
wierny
vastberaden
Lernen beginnen
zdeterminowany
verantwoordelijk
Lernen beginnen
odpowiedzialny
vergevensgezind
Lernen beginnen
wyrozumiały
verleidelijk
Lernen beginnen
kuszący, uwodzicielski
verstandig
Lernen beginnen
rozsądny
vitaal
Lernen beginnen
niezbędny
vrijgevig
Lernen beginnen
hojny
welgemanierd
Lernen beginnen
dobrze wychowany
wijs
Lernen beginnen
mądry
zacht
Lernen beginnen
miękki
zelfbewust
Lernen beginnen
samoświadomy
zorgzaam
Lernen beginnen
opiekuńczy, troskliwy
bazig
Lernen beginnen
apodyktyczny
kruiperig
Lernen beginnen
przerażający
het erfgoed
Lernen beginnen
dziedzictwo
neigen naar
Lernen beginnen
mieć tendencje do
beledigen
Lernen beginnen
obrazić
beweren, de bewering
Lernen beginnen
twierdzić, twierdzenie
reusachtig
Lernen beginnen
olbrzymi
de deurknop
Lernen beginnen
klamka (np. od drzwi)
het ongemak
Lernen beginnen
niedogodność, dyskomfort
spijtbetuiginen
Lernen beginnen
wyrazy żalu
het is mij opgevallen
Het is mij opgevallen dat er steeds meer elektrische fietsen in de stad zijn.
Lernen beginnen
Zauważyłem, że (np. w mieście jest więcej rowerów elektrycznych)
onlosmakelijk verbonden
Nederland is onlosmakelijk verbonden met water en dijken - dat zie je overal terug.
Lernen beginnen
nierozerwalnie związane (np. holandia z tulipanami)
(iets) uitvlakken
Hij probeerde mijn prestatie uit te vlakken door te zeggen dat het allemaal geluk was.
Lernen beginnen
zbagatelizować (np. kogoś osiągnięcia)
nauwelijks over mijn lippen krijgen
Ik kon het slechte nieuws nauwelijks over mijn lippen krijgen toen ik het aan mijn zus moest vertellen.
Lernen beginnen
ledwo przechodzić przez gardło (np. złe nowiny)
loslaten
Soms moet je oude gewoontes gewoon loslaten om verder te kunnen groeien.
Lernen beginnen
odpuścić (np. gorycz)
excuses aanbieden
Na zijn fout besloot hij excuses aan te bieden aan zijn collega.
Lernen beginnen
przepraszać (np. kolegę)
grap (niet) te doorhebben
Tijdens het gesprek had ik de grap niet meteen door en lachte ik iets te laat.
Lernen beginnen
nie zrozumieć żartu (np. podczas spotkania)
persoonlijk opvatten
Ze probeerde de kritiek niet persoonlijk op te vatten en zag het als een kans om te groeien.
Lernen beginnen
brać do siebie (np. krytykę)
fout te erkennen
Het is soms moeilijk, maar een fout te erkennen kan leiden tot betere oplossingen.
Lernen beginnen
przyznać się do błędu (np. w pracy)
beseffen
Pas toen ik de foto zag, begon ik te beseffen hoeveel ik veranderd was.
Lernen beginnen
zdawać sobię sprawę (np. jak bardzo się zmieniłem na przestrzeni lat)
afgestoten worden
Hij was bang om door zijn vrienden afgestoten te worden vanwege zijn mening.
Lernen beginnen
zostać wyłączonym (np. z grupy)
in mijn ogen
In mijn ogen is eerlijkheid een van de belangrijkste eigenschappen die iemand kan hebben.
Lernen beginnen
moim zdaniem / w moich oczach (np. szczerość jest najważniejsza)
het brengt je ver
Hard werken en doorzetten brengt je vaak ver in je carrière.
Lernen beginnen
zaprowadzić daleko (np. w karierze)
in allerlei vormen en maten komen
Vriendschap komt in allerlei vormen en maten, elk uniek en waardevol.
Lernen beginnen
przybierać różne formy i rozmiary (np. przyjaźń)
ten koste van alles
Ze wilde haar doel bereiken ten koste van alles, zelfs als het moeilijk werd.
Lernen beginnen
za wszelką cene (np. osiągnąć cel)
inmiddels
Inmiddels woon ik al vijf jaar in Amsterdam en het voelt echt als thuis.
Lernen beginnen
w międzyczasie (np. przeprowadzić się do innego miasta)
toeteren
Die boze automobilist bleef maar toeteren omdat ik volgens hem te langzaam reed.
Lernen beginnen
trąbić (np. klaksonem w samochodzie)
de voorrang
Die fietser nam zomaar de voorrang terwijl hij dat helemaal niet mocht.
Lernen beginnen
priorytet (np. rowerzysta na drodze)
gevaarlijk
Lernen beginnen
niebezpieczny, niebezpiecznie
de uiting
Lernen beginnen
wyrażać coś / ekspresja
in de war raken zijn
Veel ouderen kunnen in de war raken als ze in een nieuwe omgeving komen.
Lernen beginnen
być zdezorientowanym; zagubionym (np. w nowym otoczeniu)
to be confused
verwarrend
Lernen beginnen
zagmatwane, mylące
(aan) de overkant
Aan de overkant van de straat hebben ze net een leuk nieuw café geopend.
Lernen beginnen
(po) drugiej stronie (np. ulicy)
schandelijk
Lernen beginnen
haniebny, skandaliczny
de afwijking
De afwijking in de metingen was zo groot dat we het experiment opnieuw moesten doen.
Lernen beginnen
odchylenie (np. w pomiarach)
verstand gebruiken
Je moet gewoon je verstand gebruiken en niet zomaar alles geloven wat je op internet leest
Lernen beginnen
używać zdrowego rozsądku (np. i nie wierzyć wszystkiemu w internecie)
onvoorstelbaar
Lernen beginnen
niewyobrażalny
zich ergeren aan
Ik erger me altijd aan mensen die hun afval op straat gooien.
Lernen beginnen
irytować się (np. jak ktoś nie sprząta)
de troep
De troep in mijn kamer wordt steeds erger - ik moet echt eens gaan opruimen.
Lernen beginnen
bałagan (np. w pokoju)
zich haasten
Ik haast me altijd veel te veel in de ochtend omdat ik te lang blijf slapen.
Lernen beginnen
śpieszyć się (np. do pracy rano)
afkopen
Hij probeerde zijn schuldgevoel af te kopen door een duur cadeau te geven.
Lernen beginnen
odkupić (np. poczucie winy)
excessief
Lernen beginnen
nadmierny
zich verheven voelen
Sommige mensen voelen zich verheven boven anderen zodra ze een beetje succes hebben.
Lernen beginnen
czuć się lepszym (np. od innych)
zich beheersen
Tijdens het verhitte debat moest hij zich beheersen om kalm te blijven.
Lernen beginnen
kontrolować (np. swoje emocje)
boeien
Het verhaal in dat boek wist me van begin tot eind te boeien.
Lernen beginnen
fascynować, urzec (np. książka)
knikken
Lernen beginnen
skinienie głową
overmatig
Lernen beginnen
nadmierny
zich stapelen
De taken begonnen zich op mijn bureau te stapelen, waardoor ik me overweldigd voelde.
Lernen beginnen
kumulować się (np. praca)
tekort komen
Lernen beginnen
nie wystarczać (np. zapasów)
telkens
Telkens als ik naar dat lied luister, word ik teruggebracht naar mooie herinneringen.
Lernen beginnen
za każdym razem (np. piosenka przywołuje wspomnienia)
each time
de nadruk leggen op
Tijdens de presentatie legde hij de nadruk op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.
Lernen beginnen
podkreślić (np. powagę sytuacji)
het bestrijden van armoede
Veel organisaties zijn gericht op het bestrijden van armoede door onderwijs en werkgelegenheid te verbeteren.
Lernen beginnen
walczyć z obóstwem (np. w kraju trzeciego świata)
de plan uitvoeren
Het team werkte hard om de plan succesvol uit te voeren ondanks de uitdagingen.
Lernen beginnen
realizować plan (np. na siłowni)
schouderklopje
Na het behalen van het project gaf hij zichzelf een welverdiend schouderklopje.
Lernen beginnen
poklepać po plecach (np. po wykonaniu dobrze zadania)
fatsoenlijk
Het is belangrijk om met anderen te communiceren op een fatsoenlijke manier, zelfs als je het oneens bent.
Lernen beginnen
przyzwoity (np. komunikować się w przyzwoity sposób)
wildvreemde mensen
Tijdens zijn reis ontmoette hij wildvreemde mensen die al snel goede vrienden werden.
Lernen beginnen
zupełnie obce osoby (np. spotkać w górach)
voordringen in een rij
Het irriteert me enorm als mensen voordringen in een rij, terwijl iedereen geduldig wacht.
Lernen beginnen
wepchnąć się w kolejkę (np. w sklepie)
kleine gebaren
Kleine gebaren, zoals een glimlach of een vriendelijk woord, kunnen iemands dag maken.
Lernen beginnen
małe gesty (np. uśmiech)
goede daden te verrichten
Het voelt altijd goed om goede daden te verrichten, hoe klein ze ook zijn.
Lernen beginnen
czynić dobre uczynki (np. w życiu codziennym)
de wilskracht
Lernen beginnen
siła woli
rechtsaf/linksaf slaan
Bij het volgende kruispunt moet je rechtsaf slaan om bij het park te komen.
Lernen beginnen
skręcać w prawo/w lewo (np. na zakręcie samochodem)
de etalage
Lernen beginnen
wystawa sklepowa
schelden
Lernen beginnen
przeklinać
Ik geef niet zo veel om
Ik geef niet zo veel om mode, zolang ik me maar comfortabel voel in mijn kleding.
Lernen beginnen
Nie obchodzi mnie to (np. moda)
nauw
Lernen beginnen
wąski
Daar heb ik helemaal geen zin in.
Lernen beginnen
Nie mam na to w ogóle ochoty
de zolder
Lernen beginnen
poddasze
het gedoe
Het gedoe van verhuizen kan stressvol zijn, maar het resultaat is vaak de moeite waard.
Lernen beginnen
kłopot (np. związany z przeprowadzką)
afraden
Mijn vrienden raadden me af om in het weekend naar dat drukke evenement te gaan.
Lernen beginnen
odradzać (np. pójścia na imprezę)
hoge bloeddruk
Lernen beginnen
wysokie ciśnienie krwi
gewrichten
Bij koud weer kunnen mijn gewrichten soms wat stijver aanvoelen.
Lernen beginnen
stawy (np. w kolanach)
botsen
Tijdens het fietsen moest ik snel uitwijken om niet te botsen met een voetganger.
Lernen beginnen
kolidować (np. auto z autem)
het weerbericht
Voordat ik mijn weekendplannen maakte, controleerde ik eerst het weerbericht.
Lernen beginnen
prognoza pogody (np. w telewizji)
de bewolking
Door de bewolking konden we de sterren niet goed zien tijdens onze kampeernacht.
Lernen beginnen
zachmurzenie (np. na niebie)
bejaarden
Het is belangrijk om regelmatig contact te houden met bejaarden om eenzaamheid te voorkomen.
Lernen beginnen
osoby starsze (np. w domu starców)
uitlaatgassen
De stad nam maatregelen om de hoeveelheid uitlaatgassen te verminderen door meer fietsenstallingen te plaatsen.
Lernen beginnen
spaliny (np. samochodowe)
inademen
Tijdens de wandeling in het bos voelde het verfrissend om de schone lucht in te ademen.
Lernen beginnen
wdychać (np. swieże powietrze)
de versnelling
Mijn fiets heeft zeven versnellingen, maar ik gebruik er meestal maar drie.
Lernen beginnen
biegi (np. w samochodzie)
verbruiken
Mijn oude auto verbruikt veel te veel benzine, daarom wil ik een elektrische kopen.
Lernen beginnen
zużywać; konsumować (np. benzynę)
Zie ik niet zo zitten.
Een vakantie in de winter zie ik niet zo zitten - ik hou meer van warmte en zon.
Lernen beginnen
To mi nie do końca pasuje (np. niska temperatura w zimę)
omroepen
De conducteur riep om dat de trein vertraging had door een technisch probleem.
Lernen beginnen
nadanie (np. wiadomości w sklepie)
tijd te nemen
Het is belangrijk om tijd te nemen voor jezelf, anders raak je overwerkt.
Lernen beginnen
poświęcić czas (np. na odpoczynek po pracy)
de soldaat
Lernen beginnen
żołnierz
gerimpelde
Mijn gerimpelde oma heeft altijd de beste levensverhalen en adviezen.
Lernen beginnen
pomarszczona (np. dłoń)
licht opvallen
Het licht valt mooi op de oude gebouwen tijdens zonsondergang in de binnenstad.
Lernen beginnen
swiatło pada na (np. budynek)
in (de auto) stappen
Ik stapte bij het verkeerde station in de trein en kwam helemaal ergens anders uit.
Lernen beginnen
wejść do (np. samochodu lub autobusu)
uittrekken
Na een lange werkdag is het eerste wat ik doe mijn schoenen uittrekken.
Lernen beginnen
zdjąć (np. spodnie)
de natuur is van slag
De natuur is van slag door de klimaatverandering - de bloemen bloeien steeds vroeger.
Lernen beginnen
natura jest "zdenerwowana"
naar voren te komen
De leraar vroeg wie het antwoord wist naar voren te komen, maar niemand durfde.
Lernen beginnen
wyjść przed szereg; wyjść z inicjatywą (np. w karierze)
uitgescholden worden
Buschauffeurs worden tegenwoordig steeds vaker uitgescholden door boze passagiers.
Lernen beginnen
zostać zwyzywanym / zbesztanym (np. przez złego klienta)
in bloei te staan
De kersenbomen beginnen al in bloei te staan, dat is wel erg vroeg dit jaar.
Lernen beginnen
rozkwitać (np. tulipany)
stekelig
Lernen beginnen
kolczasty
padden
Lernen beginnen
ropuchy
de zuidpool
Lernen beginnen
biegun południowy
werelddelen
Lernen beginnen
kontynenty
bedekt met
Het handvat is meestal bedekt met rubber.
Lernen beginnen
pokryty (np. gumą)
de ozonlaag
De vernietiging van de ozonlaag werd versneld.
Lernen beginnen
warstwa ozonowa
de oppervlakte
De bossen behoren tot een belangrijke recreatie plaats met de oppervlakte van 3800 ha.
Lernen beginnen
powierzchnia (np. w m2)
het spreekwoord
Het spreekwoord "hoe u uzelf ziet, beïnvloedt hoe anderen u zien" is zeker waar.
Lernen beginnen
przysłowie (np. czego oczy nie widzą tego sercu nie żal)
niks van waar
Ik weet niet wat ze je wijs hebben gemaakt... maar ik kan je zeggen dat er niks van waar is.
Lernen beginnen
nic z tych rzeczy / absolutnie nie prawdziwe (np. zła opinia o kimś)
bedroefd kijken
Op vakantie mag je niet bedroefd kijken.
Lernen beginnen
wyglądać smutno / zmartwionym (np. siedząc na ławce)
wetenschappelijk bewezen te zijn
Het is wetenschappelijk bewezen dat temperatuur de nachtrust beïnvloedt.
Lernen beginnen
być naukowo udowodnione (np. że powinno się spac w niższych temperaturach)
uitroeien
Ik moet nog één rat uitroeien.
Lernen beginnen
wyeliminować; wykorzenić (np. szczury)
kwijlen over
Ik denk dat ze nog steeds kwijlen over die sportwagens.
Lernen beginnen
ślinić się nad (np. przystojnym facetem)
doormaken van
Het was als het doormaken van ontwenningsverschijnselen.
Lernen beginnen
przechodzić przez (np. chorobę)
wantrouwen
Een beetje wantrouwen is geen slechte eigenschap.
Lernen beginnen
nieufność; podejrzliwość (np. względem innej osoby)
het aanmaakblokjes
Lernen beginnen
podpałki (np. do grilla)
uitbraak van
De uitbraak van het coronavirus stelt ons voor enorme uitdagingen.
Lernen beginnen
wybuch (np. epidemii wirusa)
akelige
Je hebt je akelige grapje gehad.
Lernen beginnen
paskudne (np. choroba)
de uitvinding
Geschiedenis, is de moeder van de uitvinding.
Lernen beginnen
wynalazek (np. żarówka przez Edisona)
ontslagen zijn
Klopt het dat jullie ontslagen zijn?
Lernen beginnen
zostać zwolnionym (np. z pracy)
het druk hebben
De meeste mensen worden niet graag onderbroken als ze het druk hebben of ergens mee zitten.
Lernen beginnen
być zajętym (np. w pracy)
in de file staan
Nee, we zouden uren in de file staan.
Lernen beginnen
stać w korku (np. samochodowym)
de zender
Programma's kunnen worden gewijzigd door de zender.
Lernen beginnen
nadawca (np. telewizyjny)
het huishouden
We helpen allemaal in het huishouden.
Lernen beginnen
gospodarstwo domowe (np. dom rodzinny)
slank
Blond, schouderlang haar, slank gebouwd.
Lernen beginnen
szczupła (np. modelka)
(de deur) openmaken
Lernen beginnen
otworzyć (np. drzwi)
in de aanbieding zijn
Misschien zie je dat de aardbeien heel duur zijn, maar de blauwe bessen in de aanbieding zijn.
Lernen beginnen
być w sprzedaży / promocji (np. sklepu)
letterlijk
Ik ben letterlijk voor hem gevallen.
Lernen beginnen
dosłownie (np. być zwalonym z nóg z wrażenia)
(ENG) literally
voortekenen
De voortekenen voor TYPO3 Neos zijn gunstig.
Lernen beginnen
przywidywania (np. dotyczące giełdy są pomyślne)
de aanleg van
Vervolgens werd begonnen met de aanleg van de dam.
Lernen beginnen
budowa / kładzenie (np. nowej sieci internetowej)
verricht worden
Goed werk kan hier verricht worden.
Lernen beginnen
zostać zrobione (np. dobra robota)
(ENG) to be carried out / to be performed
het wieken
Langere wieken zorgen voor efficiëntere en krachtigere prestaties.
Lernen beginnen
ostrza (np. wiatraka)
energie opwekken
Het doel is dat gebouwen via hun architectonische huid energie opwekken.
Lernen beginnen
generować energię (np. poprzez panele słoneczne)
stappels werk
Lernen beginnen
stosy pracy / mieć bardzo dużo pracy (np. w związku z budową domu)
opgebrand zijn
Ik ben alleen een beetje opgebrand, das alles.
Lernen beginnen
być wypalonym (np. w swoim zawodzie)
burn-out krijgen
Lernen beginnen
wypalić się (np. zawodowo)
veel stress geven
Die gesprekken geven studenten zo veel stress.
Lernen beginnen
powodować dużo stresu (np. w związku z egzaminem)
rust nemen
Jullie kunnen beter wat rust nemen.
Lernen beginnen
odpocząć (np. od nauki)
klappen
Vier meisjes klappen en dansen tegelijkertijd.
Lernen beginnen
klaskać (np. w rytm muzyki)
voormalige
Maar als voormalige hoofdadvocaat weet je dat
Lernen beginnen
były (np. adwokat)
in de media verschijnen
Ik zal minder in de media verschijnen.
Lernen beginnen
pojawić się w mediach (np. w telewizji)
veronstrustend
De mogelijke gevolgen hiervan zijn verontrustend.
Lernen beginnen
niepokojący
(ENG) disturbing
komt vaak voorbij
Ik ben dol op haken en breien, dus dat onderwerp komt vaak voorbij.
Lernen beginnen
często się pojawiać (np. to wyrażenie w mediach)
het zaad
Zelfs het zaad barst om gras te maken.
Lernen beginnen
nasiono (np. trawy)
een dik pak sneeuw
In de winter wordt het gebied door een dik pak sneeuw omgetoverd in een wintersportparadijs.
Lernen beginnen
gruba warstwa śniegu (np. na stoku narciarskim)
de stand van de zon
Om de efficiëntie van zonnepanelen te verhogen, is het huis op een platform dat roteert de stand van de zon te wijzigen.
Lernen beginnen
położenie słońca (np. względem ziemii)
uitgeput zijn
We zijn uitgeput en vallen bijna in slaap op de skates.
Lernen beginnen
być wykończonym (np. po ciężkiej podróży)
een dun laagje sneeuw
Het veld was hard en bedekt met een dun laagje sneeuw.
Lernen beginnen
cienka warstwa śniegu (np. na murawie boiska)
de weg kwijt raken
Een kind kan de weg kwijt raken onder mijn leiding.
Lernen beginnen
zgubić się (np. na drodze)
een beetje boven de pet te zijn
Wat je vraagt gaat me een beetje de pet te boven.
Lernen beginnen
być poza moja ligą (np. dziewczyna)
(ENG) a little bit out of my depth
de landbouw
Tegenwoordig speelt de landbouw een marginale rol.
Lernen beginnen
rolnictwo (np. przemysłowe)
opgroeien
We moeten allemaal opgroeien en verantwoording dragen.
Lernen beginnen
dorosnąć (np. do 18 roku życia)
beleefd zijn
Laten we beleefd zijn voor onze gasten.
Lernen beginnen
być uprzejmym (np. dla starszych)
het landschap
Ik wil graag het landschap bekijken.
Lernen beginnen
krajobraz (np. w górach)
in het openbaar
Het gebeurt allemaal in het openbaar.
Lernen beginnen
publiczne (np. wystąpienie)
een rol spelen
Daarnaast kan klimaatverandering een rol spelen.
Lernen beginnen
grać rolę (np. w firmie)
het verzorgingshuis
Hij zat drie jaar in het verzorgingshuis.
Lernen beginnen
dom opieki (np. dla starszych ludzi)
eenzaam voelen
Je kunt overal aan meedoen, onder de mensen zijn en je toch eenzaam voelen.
Lernen beginnen
czuć się samotnie (np. bez dziewczyny)
onderdeel
Werk is een onderdeel van het leven.
Lernen beginnen
część (np. życia)
de woestijn
Ik sta in de woestijn zonder benzine.
Lernen beginnen
pustynia (np. Sahara)
in verband met
i.v.m.
In verband met het slechte weer mag je eerder naar huis.
Lernen beginnen
w związku z (np. złą pogodą)
fluiten
Ik leerde hen een deuntje te fluiten.
Lernen beginnen
gwizdać (np. jakąś nutę)
oprapen
Je moet gewoon de stukken oprapen.
Lernen beginnen
podnosić (np. papierek z podłogi)
snoeien
Je moet kiwiplanten eenmaal per jaar snoeien.
Lernen beginnen
przycinać (np. rośliny)
boren
Ondertussen vraagt de timmerman of hij even mag boren.
Lernen beginnen
wiercić (np. dziurę w ścianie)
versieren
Deze keer moet je een leuke speeltuin versieren.
Lernen beginnen
dekorować / ozdabiać (np. choinkę)
graas maaien
Lernen beginnen
kosić trawę (np. na podwórku)
zaaien
Eerst zaaien, dan ploegen en dan oogsten.
Lernen beginnen
siać (np. panikę)
knutselen
Vanmiddag was het goed weer om te knutselen.
Lernen beginnen
majsterkować (np. w garażu)
de angst
Sommige verbergen de angst voor het ouder worden.
Lernen beginnen
niepokój (np. po narkotykach)
(ENG) anxiety
de rommel
Maar het spijt me voor de rommel.
Lernen beginnen
bałagan (np. w pokoju)
minstens
Wijzig minstens een keer per jaar al je wachtwoorden.
Lernen beginnen
przynajmniej / conajmniej (np. zmieniać hasło raz w roku)
verwennen
Ik verwen mezelf met een stuk chocola, want ik heb hard gewerkt.
Lernen beginnen
rozpieszczać (np. kostką czekolady)
het etikiet
Ik print het etiket voor het versturen wel uit.
Lernen beginnen
etykieta (np. produktu w sklepie)
zich ontspannen
Volwassenen kunnen zich ontspannen in een jacuzzi.
Lernen beginnen
odprężyć się / zrelaksować się (np. w wannie)
het wisselt
Soms ga ik met de auto, soms met de fiets. Het wisselt.
Lernen beginnen
to się różni / to się zmienia (np. nakład pracy)
(ENG) it varies
benauwd
Maar het is zo benauwd daarin.
Lernen beginnen
duszno (np. w mieszkaniu)
beschadigd
Ik ben gevallen en nu is mijn fiets beschadigd.
Lernen beginnen
uszkodzony (np. rower)
de houding
Je moet niet te lang in dezelfde houding zitten. Beweeg regelmatig.
Lernen beginnen
postawa (np. stojąca)
de bijsluiter
Voor meer informatie, zie de bijsluiter.
Lernen beginnen
ulotka (np. od syropu)
de bijwerking
En dat zijn de bijwerkingen, van elk medicijn.
Lernen beginnen
efekt uboczny (np. leku)
de jeuk
Die valse wimpers maken me gek van de jeuk.
Lernen beginnen
swędzenie (np. nosa)
voorschrijven
De huisarts heeft me neusdruppels voorgeschreven,
Lernen beginnen
przepisać (np. lek na receptę)
het nagelschaartje
Ik zoek nu een nagelschaartje op Amazon.
Lernen beginnen
nożyczki do paznokci
de veiligheidsspeld
Gebruik de veiligheidsspeld om het elastiekje ook door de andere kant te steken.
Lernen beginnen
agrafka
de watten
Lernen beginnen
wata (np. do ran)
het verband
We moeten het verband regelmatig vervangen.
Lernen beginnen
bandaż (np. do rany)
de aanpak
Niet nadenken, maar doen. Dat is de aanpak van mijn zoon.
Lernen beginnen
podejście (np. do życia)
afwisselend
Ik heb een afwisselende baan. Ik doe elke dag iets anders.
Lernen beginnen
naprzemienne / różne (np. obowiązki w pracy)
de uitslag
Morgen krijg ik de uitslag van mijn slaaponderzoek.
Lernen beginnen
wynik (np. diagnozy)
geestelijk ziek
Je beseft toch dat ze geestelijk ziek is.
Lernen beginnen
chory psychicznie (np. pacjent)
noodzakelijk
Om een goede baan te krijgen is het noodzakelijk om Nederlands te leren.
Lernen beginnen
niezbędny / wymagany (np. język w pracy)
de rolstoel
Het nieuwe bed en de rolstoel helpen echt.
Lernen beginnen
wózek inwalidzki
ondertussen
Als jij de boodschappen betaal, doe ik ze ondertussen in de tas.
Lernen beginnen
w międzyczasie
volhouden
Kun jij lang onder water zwemmen? Ik houd het maar tien seconden vol.
Lernen beginnen
wytrzymywać (np. pod wodą)
buigen
Als ik mijn rug buig, heb ik veel pijn. Iets oprapen is daarom moeilijk.
Lernen beginnen
wyginać / zginać (np. ramię)
het evenwicht
De uitbreiding mag het evenwicht niet in gevaar brengen.
Lernen beginnen
równowaga (np. w przyrodzie)
leunen op
Mijn oma leunt op een stok als ze loopt, anders valt ze.
Lernen beginnen
oprzeć się (np. na lasce do chodzenia)
strekken
Lernen beginnen
rozciągać (np. nogi)
Het boeit me niet.
Lernen beginnen
Nie obchodzi mnie to.
Het zal me een worst wezen.
Lernen beginnen
Mam to w dupie.
(ENG) I don't care'
nutteloos
De meesten vinden oude technologie nutteloos.
Lernen beginnen
nieprzydatne / bezużyteczne (np. stary telefon)
(ENG) pointless
de container
Vul de container nooit met corrosieve materialen.
Lernen beginnen
pojemnik (np. na śmieci)
de getuige
Nou traditioneel gezien regelt de getuige het vrijgezellefeest.
Lernen beginnen
świadek (np. na ślubie)
gezamenlijk
We moeten gezamenlijk strijden tegen racisme.
Lernen beginnen
wspólnie (np. walczyć z rasizmem)
de kruiwagen
Ik zal de kruiwagen even halen.
Lernen beginnen
taczka (np. do przewożenia gnoju)
het blad
Neem het blad niet.
Lernen beginnen
liść (np. z drzewa)
inbreken
Het is geen inbreken als je de sleutel hebt.
Lernen beginnen
włamywać się (np. do samochodu)
de lantaarnpaal
Jij stond hier bij de lantaarnpaal.
Lernen beginnen
latarnia (np. przy ulicy)
nuttig
Een dergelijk initiatief is natuurlijk nuttig.
Lernen beginnen
przydatne (np. notatki)
(ENG) usefull / helpfull
de overkant
Ik breng u naar de overkant.
Lernen beginnen
druga strona (np. ulicy)
zich inzetten voor
De buurman zet zich in voor de buurt. Hij repareert fietsen voor de buren.
Lernen beginnen
być zaangażowanym w / być zobowiązanym do (np. w akcje charytatywne)
schoonhouden
Ik houd de gang in de flat schoon. Ik dweil twee keer per week.
Lernen beginnen
zachowywać czystość (np. w ogrodzie)
bereid zijn om
Kan iemand je helpen? Ja, mijn broer is bereid om me te helpen.
Lernen beginnen
być gotowym na (np. żeby komuś pomóc)
in de loop van
In de loop van de week gaat het sneeuwen.
Lernen beginnen
w ciągu (np. miesiąca)
waarderen
Ik waardeer jullie hulp! Ik vind het echt heel fijn.
Lernen beginnen
doceniać (np. pomoc)
aanvullen
Het zout is bijna op. Ik koop meer zout en ik vul het aan.
Lernen beginnen
dodać / uzupełnić (np. sól w solniczce)
zich druk maken om
Ik maak me druk om mijn zoontje. Ik ben ban dat hij ziek wordt.
Lernen beginnen
martwić się o (np. syna)
nogal
In deze kamer past geen grote bank. De kamer is nogal klein.
Lernen beginnen
dosyć (np. mały)
het platteland
Uitstekende locatie, buurt en uitzicht op het platteland.
Lernen beginnen
wieś (np. stanomino)
de vervuiling
Door de vervuiling van het water gaan vell vissen dood.
Lernen beginnen
zanieczyszczenie (np. powietrza)
het vrijstaande huis
Dit vrijstaande huis bestaat uit drie appartementen.
Lernen beginnen
dom wolnostojący
de heuvel
Onderaan de heuvel is een benzinestation.
Lernen beginnen
wzgórze
de jeugd
De belangrijkste doelgroep moet de jeugd zijn.
Lernen beginnen
młodzież (np. szkolna)
(ENG) youth
aan de rand
Wij hebben een huis aan de rand van het bos.
Lernen beginnen
na obrzeżach (np. miasta)
verbouwen
Volgens Lawrence was Rick de garage aan het verbouwen.
Lernen beginnen
przebudować (np. kuchnię)
vochtig
Het doekje moet steeds vochtig blijven.
Lernen beginnen
wilgotny (np. klimat)
mengen
Niet schudden of mengen voor gebruik.
Lernen beginnen
mieszać (np. zupę)
achteraan
Het toilet is helemaal achteraan in de gang.
Lernen beginnen
z tyłu (np. budynku)
de emmer
Vul de emmer met warm zeepsop.
Lernen beginnen
wiadro
mislukken
Mijn taart is mislukt. Hij smaakt vreselijk.
Lernen beginnen
zawieść / niepowieść się (np. misja wojskowa)
(ENG) to fail / failure
Ik besef, dat
Ik besef dat ik ouder word. Ik heb een bril nodig om te lezen.
Lernen beginnen
Zdaję sobie z tego sprawę, że (np. to nie moja sprawa)
de erfenis
Herinner de erfenis die ze ons achterlieten.
Lernen beginnen
dziedzictwo (np. króla)
de gracht
Geweldig hotel met een prachtig uitzicht op de gracht.
Lernen beginnen
kanał (np. w Amsterdamie)
geld opnemen
Ik heb 100€ opgenomen bij de geldautomaat.
Lernen beginnen
wypłacać pieniądze (np. z bankomatu)
kwijtraken
Ik ben mijn handschoenen in de trein kwijtgeraakt.
Lernen beginnen
zgubić / stracić (np. rękawiczki)
zich schuldig voelen
Ik voel me schuldig als ik een fout maak op mijn werk.
Lernen beginnen
czuć się winnym
gierig
Lernen beginnen
skąpy
gul
Lernen beginnen
hojny
inzamelen
Emma zamelt geld in voor de Dierenbescherming.
Lernen beginnen
zebrać (np. pieniądze na cel charytatywny)
de bruid
Lernen beginnen
panna młoda
de bruidegom
Lernen beginnen
pan młody
het zakgeld
Mijn neefje spaart al zijn zakgeld op voor een nieuwe spelcomputer.
Lernen beginnen
kieszonkowe (np. na nowy rower)
verdacht
Die man gedroeg zich verdacht toen hij steeds rond het huis bleef lopen.
Lernen beginnen
podejrzany / podejrzanie (np. się zachowywać)
verlopen
Mijn paspoort verloopt op 1 juli. Ik moet een nieuw paspoort aanvragen.
Lernen beginnen
tracić ważność (np. paszport)
het verzoek
Ik heb een verzoek: willen jullie geen harde muziek draaien?
Lernen beginnen
prośba (np. o ściszenie muzyki)
beperkt
U kunt een beperkt aantal kaartjes reserveren: maximaal vijf.
Lernen beginnen
ograniczona (np. ilość)
dwingen om te
Marisol wil niet naar de dokter, maar haar dochter dwingt haar om te gaan.
Lernen beginnen
zmusić do (np. pójścia do doktora)
opgelucht zijn
Carlos is opgelucht omdat de operatie van zijn zon goed is gegaan.
Lernen beginnen
odczuwać ulgę (np. po operacji)
de kinderbijslag
Lernen beginnen
zasiłek na dziecko
de uitgaven
Onze nieuwe auto was een grote uitgave.
Lernen beginnen
wydatki (np. codzienne)
geld overhouden
Ik probeer wat geld over te houden aan het einde van de maand.
Lernen beginnen
zaoszczędzić pieniądze (np. na końcu miesiąca)
de hovenier
Lernen beginnen
ogrodnik
de schutting
Tussen de tuin van de buren en onze tuin staat een schutting.
Lernen beginnen
ogrodzenie
de vijver
In de vijver bij het park zwemmen prachtige zwanen met hun kleintjes.
Lernen beginnen
staw (np. w parku)
zinloos
Het is zinloos om je druk te maken over dingen die je toch niet kunt veranderen.
Lernen beginnen
bez znaczenia / bez sensu (np. martwić się)
vegen
Ik moet elke dag de vloer vegen omdat mijn kat zoveel haar verliest.
Lernen beginnen
zamiatać (np. podłogę)
zuinig
Olga is heel zuinig en gebruikt haar theezakje drie keer.
Lernen beginnen
ekonomiczny (np. samochód)
blijken dat
Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders steeds langer worden.
Lernen beginnen
okazać się, że (np. mówił prawdę)
met terugwerkende kracht
De nieuwe regels gelden met terugwerkende kracht vanaf januari vorig jaar.
Lernen beginnen
z mocą wsteczną (np. zasiłek)
misgaan
Na twee jaar huwelijk ging het mis bij onze buren. Ze zijn nu gescheiden.
Lernen beginnen
pójść źle (np. małżeństwo)
achteraf te betalen
Als je via deze website bestelt, hoef je pas achteraf te betalen. Je mag het product eerst twee weken proberen.
Lernen beginnen
do zapłaty później (np. rata kredytu)
de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is momenteel erg gunstig voor mensen die werk zoeken.
Lernen beginnen
rynek pracy
de verdeling
De verdeling van de erfenis was niet eerlijk. Ik reeg minder dan Carlos.
Lernen beginnen
podział (np. pieniędzy)
stijgen
De olieprijzen zijn gestegen. We betalen meer dan vorig jaar.
Lernen beginnen
wzrost (np. cen paliwa)
gapen
Ik moest steeds gapen tijdens die saaie vergadering vanmorgen.
Lernen beginnen
ziewać
oppompen
Ik moet de banden van mijn fiets elke week oppompen omdat er een klein gaatje in zit.
Lernen beginnen
pompować (np. dętke od roweru)
schillen
Mijn oma kan aardappels schillen zonder ook maar één keer de schil te breken.
Lernen beginnen
obierać (np. jabłko)
uitdelen
De buurvrouw deelde zelfgebakken koekjes uit aan alle kinderen in de straat.
Lernen beginnen
rozdawać (np. autografy)
stressbestendig
Ook op dukke moementen blijf ik rustig. Ik ben echt stressbestendig.
Lernen beginnen
odporny na stres (np. kandydat na stanowisko)
de vaardigheiden
Als je in de ICT wilt werken, moet je goede digitale vaardigheden hebben.
Lernen beginnen
umiejętności (np. jazdy ciężarówką)
het ritme
Het ritme van de muziek maakte dat iedereen spontaan begon te dansen.
Lernen beginnen
rytm (np. muzyki)
enerzijds... anderzijds
Ik weet niet of Nahom geschikt voor deze baan is. Enerzijds is hij erg gemotiveerd, anderzijds is hij niet zo flexibel.
Lernen beginnen
z jednej strony... z drugiej strony
nauwkeurig
Een operatie kan misgaan, dus de dokter moet heel nauwkeurig werken.
Lernen beginnen
dokładny / precyzyjny (np. chirurg podczas operacji)
de inhoud
Het boek ziet er saai uit, maar de inhoud is erg interessant!
Lernen beginnen
zawartość (np. książki)
zich vervelen
Julia verveelt zich ontzettend. Zij weet niet wat zij kan doen.
Lernen beginnen
nudzić się (np. w weekend)
toekomen aan
Daan is vandaag niet aan alles toegekomen. Hij had geen tijd om boodschappen te doen.
Lernen beginnen
mieć czas na / zdążyć (np. z zakupami)
de bui
Noor is in een goede bui omdat ze vandaag jarig is.
Lernen beginnen
nastrój / humor (np. dobry humor)
duizelig
Als mijn oma snel opstaat, voelt ze zich vaak duizelig.
Lernen beginnen
zakręcić się w głowie / oszołomiony (np. kiedy za szybko wstaniesz)
(ENG) dizzy
schoppen tegen
Het meisje schopt tegen de bal met haar linkervoet.
Lernen beginnen
kopnąć (np. piłkę)
struikelen over
Marisol struikelde over een stuk speelgoed maar viel gelukkig niet.
Lernen beginnen
potknąć się (np. o krawężnik)
aannemen
De werkgever heeft de kandidaat meteen aangenomen. Hij mag de volgende week beginnen.
Lernen beginnen
przyjąć (np. kandydata do pracy)
overkomen
Ik ken Alex niet goed, maar hij komt aardig over.
Lernen beginnen
wydawać się (np. spoko)
mopperen
Mijn opa zit altijd te mopperen over het weer, maar stiekem vindt hij dat juist gezellig.
Lernen beginnen
marudzić / narzekać (np. na pogodę)
verlegen
Als kind was ik vaak te verlegen om in het openbaar te spreken.
Lernen beginnen
nieśmiały (np. dziecko)
vermijden
Ik probeer drukke plekken te vermijden door vroeg in de ochtend boodschappen te doen.
Lernen beginnen
unikać (np. kolejek)
de kraam
Op de markt kocht ik verse groenten bij de kraam van een lokale boer.
Lernen beginnen
stoisko (np. na rynku)
in tegenstelling tot
In tegenstelling tot vroeger is de temperatuur in de zomer tegenwoordig heel hoog.
Lernen beginnen
w odróżnieniu od (np. naszej kuchni)
(ENG) in contrast to
leerzaam
Lernen beginnen
edukacyjny (np. książka)
met behulp van (m.b.v.)
Met behulp van gereedsschap repareert de fietsenmaker de fiets.
Lernen beginnen
za pomocą (np. narzędzi)
na verloop van tijd
Na verloop van tijd merkte ik dat mijn nieuwe routine steeds natuurlijker voelde.
Lernen beginnen
z czasem / po pewnym czasie (np. przyzwyczaiłem się do czegoś)
tamelijk
Mijn vader spreekt slecht Frans, ik spreek tamelijk goed Frans en mijn moeder spreekt heel goed Frans.
Lernen beginnen
dość / całkiem (np. dobry poziom języka)
afronden
Ik zit in het laatste jaar van mijn opleiding. Ik verwacht dat ik dit jaar mijn studie afrond.
Lernen beginnen
zakończyć / zaliczyć (np. rok na studiach)
zich bezighouden met
Mijn vader houdt zich in zijn vrije tijd graag bezig met het restaureren van oude meubels.
Lernen beginnen
zajmować się / być zajętym (np. odnową mebli)
ervaring opdoen
Bij zijn eerste baan als hovenier heeft Samir veel ervaring opgedaan met het aanleggen van vijvers.
Lernen beginnen
zdobywać doświadczenie (np. w rekrutacji)
afstuderen
Eva is bijna klaar met haar opleiding: ze studeert in juli af.
Lernen beginnen
ukończyć studia / szkołę
het kenmerk
Een kenmerk van die stad is de prachtige architectuur die je overal ziet.
Lernen beginnen
cecha / znak rozpoznawczy (np. tego miasta)
ontwerpen
Lisa ontwerpt kleding. Ze heeft heel veel mooie ideeen.
Lernen beginnen
projektować (np. ubrania)
het vervolg
De regisseur maakt een vervolg op zijn eerste film, omdat hij veel positieve reacties kreeg.
Lernen beginnen
kontynuacja (np. filmu)
de werkgelegenheid
Er is veel werkgelegenheid voor leraren op middelbare scholen, dus je vindt snel een baan.
Lernen beginnen
szansa na pracę / zatrudnienie (np. w korporacji)
doordeweeks
Doordeweeks probeer ik altijd voldoende te slapen om energiek aan mijn werkdag te beginnen.
Lernen beginnen
w ciągu tygodnia (np. wysypiać się)
gedeeltelijk
Jing heeft het formulier gedeeltelijk ingevuld. Ze heeft nog niks ingevuld bij adres en telefoonnummer.
Lernen beginnen
częściowo (np. wypełnić formularz)
in het algemeen
Eva is in het algemeen een gezonde vrouw maar ze wordt wel snel verkouden.
Lernen beginnen
ogółem / generalnie (np. jestem zdrowy)
(ENG) in general
uit elkaar halen
Marisol gaat verhuizen. Ze haalt de kast uit elkaar en pakt alle onderdelen apart in.
Lernen beginnen
rozbierać na części (np. szafę)
rechts / links afslaan
Als je bij de supermarkt rechts afslaat, komm je in mijn straat.
Lernen beginnen
skręcać w lewo / prawo na zakręcie (np. samochodem)
de kruising
Lernen beginnen
skrzyżowanie (np. świetlne)
opeens
Ik word opeens duizelig: ik heb te weinig gegeten vanochtend.
Lernen beginnen
nagle (np. poczuć się źle)
de bocht
Toen we de bocht om gingen, zagen we ineens de prachtige kustlijn voor ons.
Lernen beginnen
zakręt (np. na drodze)
de botsing
Op dat gevaarlijke kruispunt was een botsing tussen twee auto's.
Lernen beginnen
wypadek / stłuczka (np. samochodowa)
van plan zijn om ... te
Ali is van plan om binnenkort de badkamer op te knappen.
Lernen beginnen
mieć plan / zamierzać coś zrobić (np. kupić nowy dom)
de voetganger
De bestuurder stopte netjes voor de voetganger die wilde oversteken.
Lernen beginnen
pieszy (np. na ulicy)
naakt
Het museum had een indrukwekkende collectie kunstwerken met naaktportretten.
Lernen beginnen
nagi (np. portret)
het orkest
Het orkest speelde een prachtig stuk dat het publiek in vervoering bracht.
Lernen beginnen
orkiestra (np. smyczkowa)
de trommel
De ritmische klanken van de trommel vulden de ruimte tijdens het concert.
Lernen beginnen
perkusja
het hebben over
We hebben het de hele avond al over het klimaat. Nu is het tijd voor een ander onderwerp.
Lernen beginnen
rozmawiać o czymś (np. o zmianie klimatu)
aan het woord laten
Aster blijft maar praten en ze laat niemand anders aan het woord.
Lernen beginnen
dopuścić do głosu (np. innych podczas spotkania)
zich afvragen of
Koen vraagt zich af of hij al naar huis mag.
Lernen beginnen
zastanawiać się / pytać siebie czy (np. dać komuś szanse)
beweren, dat
Samme beweert dat ze twintig talen spreekt maar ik geloof haar niet.
Lernen beginnen
twierdzić, że (np. rozmawiam w 5 językach)
tegenkomen
Gisteren kwam ik een collega tegen in de supermarkt en we maakten even een praatje.
Lernen beginnen
natknąć się / natrafić (np. na kogoś na ulicy)
terechtkomen
Tijdens het spelen is de voetbal in de vijver terechtgekomen.
Lernen beginnen
wylądować / skończyć (np. na bruku)
(ENG) to end up
uitsluitend
Heeft Aron geen slechte eigenschappen of zo? Ik hoor uitsluitend goede dingen over hem.
Lernen beginnen
wyłącznie (np. dla inwalidów)
de berm
De bestuurder van een bus is tegen een auto gereden. De auto kwam naast de weg in de berm terecht.
Lernen beginnen
pobocze (np. przy drodze)
oplichten
Ik ben opgelicht! Ik heb een tweedehands telefoon gekocht via internet, maar ik heb hem nooit gekregen.
Lernen beginnen
oszukać (np. swoją żonę)
de straling
De straling van de zon zorgt voor licht en warmte, maar kan ook slecht zijn voor je huid.
Lernen beginnen
promieniowanie (np. radioaktywne)
aansteken
Het is niet makkelijk om een barbecue aan te steken, als het hard waait.
Lernen beginnen
zapalić (np. papierosa)
bewaken
De woning van de koning en de koningin wordt altijd bewaakt door beveiligers.
Lernen beginnen
chronić (np. oszczędności)
bijdragen aan
Felix wil graag iets bijdragen aan de samenleving. Daarom doet hij vrijwilligerswerk.
Lernen beginnen
przyczynić się do / złożyć się (np. na prezent)
gemeenschappelijk
De woonkamer en keuken in dit appartement zijn gemeenschappelijk: je deelt ze met andere bewoners.
Lernen beginnen
wspólny (np. pokój w domu)
aanhouden worden
Een man uit Breda werd gisteravond aangehouden door politie vanwege een inbraak bij een telefoonwinkel.
Lernen beginnen
zostać zatrzymanym (np. przez policję)
zich gedragen
Mijn kinderen gedragen zich meestal heel netjes, als ze in de buurt van andere mensen zijn.
Lernen beginnen
zachowywać się (np. w towarzystwie)
het geweld
De documentaire liet de impact van het geweld op de gemeenschap zien.
Lernen beginnen
przemoc (np. domowa)
de reiziger
De reiziger genoot van het ontdekken van nieuwe culturen en ontmoetingen met mensen over de hele wereld.
Lernen beginnen
podróżnik / turysta (np. Cejrowski)
de bestemming
Deze trein heeft als bestemming Duitsland.
Lernen beginnen
cel podróży (np. Finlandia)
bevatten
Sinaasappels zijn gezond want ze bevatten veel vitamine C.
Lernen beginnen
zawierać (np. witaminę C)
leiden tot
Het ongeluk leidde tot een lange file op de A2.
Lernen beginnen
prowadzić do (np. śmierci)
reinigen
Zora reinigt haar gezicht voordat ze gaat slapen: ze verwijdert alle make-up en wast het met zeep.
Lernen beginnen
oczyszczać (np. twarz)
de klink
Lernen beginnen
klamka (np. od drzwi)
niezen
Lernen beginnen
kichać
de neus snuiten
Lernen beginnen
wydmuchać nos
zich verspreiden
Het nieuws heeft zich verspreid.
Lernen beginnen
rozprzestrzeniać się (np. wirus)
aarzelen
We moeten niet aarzelen om dat te doen.
Lernen beginnen
wahać się (np. żeby coś zrobić)
handelen
Tijdens een gevaarlijke operatie moet de dokter heel nauwkerig handelen.
Lernen beginnen
działać (np. w jakimś kierunku)
kalmeren
Alex probeert zijn dochter te kalmeren als ze zich agressief dedraagt.
Lernen beginnen
uspokajać (np. dzieci)
de voorbijganger
Het wenst de voorbijganger een goede reis.
Lernen beginnen
przechodzień (np. na ulicy)
achterop
Het nadeel van een kind achterop de fiets is dat je het niet ziet.
Lernen beginnen
z tyłu / za sobą (np. samochodu)
(ENG) at the back / on the back
de deuk
Er zit een deuk in mijn auto, omdat ik tegen een lantaarnpaal ben gereden.
Lernen beginnen
wgniecenie (np. w karoserii)
de snee
Hau heeft met een mes in zijn vinger gesneden. Het is gelukkig geen diepe snee.
Lernen beginnen
przecięcie (np. przez kartkę papieru)
(ENG) cut
uitkijken
Aron kijk altijd goed uit voordat hij de weg oversteekt.
Lernen beginnen
patrzeć / sprawdzać (np. ulice podczas przechodzenia)
de breuk
Ik heb mijn arm gebroken. Om de breuk te laten genezen, zij mijn arm nu in het gips.
Lernen beginnen
złamanie / pęknięcie (np. kości)
(ENG) fracture
hevig
Het regende zo hevig dat het dak begon te lekken en de zolder helemaal nat was.
Lernen beginnen
intensywnie (np. padać)
vermoeden, dat
Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat mijn zoon schulden heeft.
Lernen beginnen
podejrzewać, że (np. ktoś ma długi)
zorgwekkend
Mijn oma ligt in het ziekenhuis. Haar situatie is zorgwekkend. Ik ben bang dat ze niet meer veter wordt.
Lernen beginnen
niepokojąca (np. sytuacja pacjenta)
bedekken
De straten zijn bedekt et een dikke laag sneeuw.
Lernen beginnen
pokrywać (np. ulicę solą)
bewusteloos
Natalie lag bewusteloos in haar woning.
Lernen beginnen
nieprzytomny (np. leżeć w szpitalu)
het bot
Daarom zorgt Bondenza ervoor dat het bot minder makkelijk breekt.
Lernen beginnen
kość (np. udowa)
scheuren
Ik scheur de bladzijde met de puzzel uit de krant, zodat in de trein de puzzel kan maken.
Lernen beginnen
drzeć (np. kartę papieru)
stikken
Ik begon te stikken in het gas
Lernen beginnen
dławić się / dusić (np. wodą)
de verpakking
Op de verpakking staat hoeveel koekjes erin zitten.
Lernen beginnen
opakowanie (np. na ciasteczka)
de wond
De wond zal snel genezen.
Lernen beginnen
rana (np. po wywróceniu się)
zich vergissen
Nina woont op nummer 24. O nee, Ik vergis me, ze woont op 26.
Lernen beginnen
mylić się (np. podczas wybierania numeru)
de zool
Bovendien heeft de zool antistatische eigenschappen.
Lernen beginnen
podeszwa (np. buta)
afbreken
Door de hevige storm is een grote tak van de boom afgebroken. Die ligt nu op de grond.
Lernen beginnen
rozpadać się (np. stary dom)
de afzuigkap
Controleer of de afzuigkap juist is aangesloten.
Lernen beginnen
okap kuchenny
beschadigen
Ik wil de motor niet beschadigen.
Lernen beginnen
uszkodzić (np. rower)
de driehoek
Op dit moment zou de driehoek ongeveer 5cm diep moeten zijn.
Lernen beginnen
trójkąt
klem zitten
Kaarlijk wilde de bus halen en sprong naar binnen, maar toen zat ze klem tussen de deur.
Lernen beginnen
utknąć / zablokować się (np. drzwi)
(ENG) stuck / jammed
scheef
Deze lantaarn staat scheef, want er is een auto tegenaan gereden.
Lernen beginnen
krzywy
(ENG) crooked
instappen
Over twintig minuten kunt u instappen.
Lernen beginnen
wsiadać (np. do samochodu)
versleten
Eenversleten fietsband kan glad zijn. Daarom moet je hem vervangen door een nieuwe.
Lernen beginnen
zużyte (np. opony)
de vorm
Welke vorm heeft jouw tafel? Is hij rond of vierkant?
Lernen beginnen
kształt (np. stołu)
het infuus
Haar bloeddruk is weer normaal, het infuus heeft geholpen.
Lernen beginnen
kroplówka (np. w szpitalu)
de kooi
Ik moet de kooi niet goed afgesloten hebben.
Lernen beginnen
klatka (np. dla papugi)
het riool
Alle andere stoffen worden naar het riool afgevoerd.
Lernen beginnen
kanał ściekowy
de schoorsteen
We klimmen op het dak en duwen ballen in de schoorsteen.
Lernen beginnen
komin
de spuit
Ik had de spuit moeten meenemen.
Lernen beginnen
strzykawka (np. do pobierania krwi)
de struik
We beginnen bij de struik en gaan van daar verder.
Lernen beginnen
krzak / busz (np. w lesie)
de draaideur
Ze kijken naar de draaideur die open en dicht gaat.
Lernen beginnen
drzwi obrotowe (np. w centrum handlowym)
het hoogtepunt
Het hele feest was erg gezellig, maar het hoogtepunt was dat we met zijn allen stonden te dansen.
Lernen beginnen
wisienka na torcie (np. podczas koncertu)
het leven kosten
Deze missie kan hem het leven kosten.
Lernen beginnen
kosztować życie (np. misja militarna)
verdrinken
Een man zou gemakkelijk kunnen verdrinken.
Lernen beginnen
topić się (np. w morzu)
de borstkas
Het is een slechte gewoonte om hoog in de borstkas adem te halen.
Lernen beginnen
klatka piersiowa
knijpen
Knijp je neus dicht, want het stinkt hier.
Lernen beginnen
ściskać (np. nos)
de diefstal
Twee mannen zijn aangehouden voor de diefstal.
Lernen beginnen
kradzież (np. samochodu)
het ongedierte
We hadden een tijdje last van ongedierte in de keuken.
Lernen beginnen
robactwo (np. kleszcze)
overige
Het antwoord op de meeste vragen vindt u op onze website. Voor overige vragen kunt u contact opnemen met de klanten service.
Lernen beginnen
inne / pozostałe (np. pytania)
de verlichting
Niet zo lang geleden gebeurde onze verlichting enkel met dit soort lampen.
Lernen beginnen
oświetlenie (np. mieszkania)
de medewerking
Ik hoop op de medewerking van buurtbewoners bij de schoonmaakactie, zodat ik het werk niet allen hoef te doen.
Lernen beginnen
współpraca (np. w szkolnym projekcie)
de overlast
Het koude weer veroorzaakte overlast op het spoo. Door de sneeuw konden de treinen niet rijden.
Lernen beginnen
uciążliwość (np. spowodowane przez śnieg)
de stank
Het stinkt ontzettend op straat. We vermoeden dat de stank van de fabriek komt.
Lernen beginnen
(brzydki) zapach
bedreigen
Een buurman heeft mij bedreigd.
Lernen beginnen
grozić (np. komuś na ulicy)
rondhangen
Op de parkeerplaats in onze buurt hangen veel jonge mensen rond. Ze roken er een sigaretje of luisteren naar muziek.
Lernen beginnen
kręcić się (np. po podwórku z kolegami)
de achterstand
Ons voetbalteam heeftde wedstrijd verloren met een achterstand van twee punten.
Lernen beginnen
zaległości (np. w płatnościach)
de bij
Zij bloeit en de bij komt vanzelf.
Lernen beginnen
pszczoła
bijhouden
Ik houd elke dag bij hoeveel water ik drink. Dan weet ik aan het eind van de dag of ik genoeg heb gedronken.
Lernen beginnen
śledzić (np. ilość wypitej wody)
het nest
Meestal drie eieren in het nest.
Lernen beginnen
gniazdo (np. bocianów)
uitlenen
Hij moest de auto uitlenen aan zijn moeder.
Lernen beginnen
wypożyczać (np. książki)
zich vermaken
Wij vermaken ons in het weekend met leuke spelletjes en films.
Lernen beginnen
dobrze się bawić (np. w weekend)
aanrijden
De man moet naar het ziekenhuis, omdat hij is aangereden door een auto.
Lernen beginnen
przejechać (np. kogoś autem)
dringend
Ik moet je dringend ergens over spreken.
Lernen beginnen
pilnie (np. sprawy)
in staat zijn om
Mijn broer is niet in staat om voor zichzelf te zorgen, want hij heeft een lichamelijke beperking.
Lernen beginnen
być zdolnym do (np. poruszania się po wypadku)
de spanning
De spanning bij de muzikant is groot voordat hij gaat optreden, maar tijdens het optreden voelt hij zich helemaal vrij.
Lernen beginnen
napięcie / stres (np. przed występem)
alleenstaand
Ik kan geen alleenstaande vriendinnen hebben.
Lernen beginnen
singiel / bez partnerki
de kracht
Het is de kracht van focus.
Lernen beginnen
siła / moc (np. silnika)
de leugen
Je moet Nahom niet geloven. Hij vertelt alleen maar leugens.
Lernen beginnen
kłamstwa
ontslagen zijn
De twee zussen van Mariette zijn ontslagen in de fabriek waar ze werkten.
Lernen beginnen
zostać zwolnionym (np. z pracy)
roddelen
Ik roddel nooit, want ik vind het niet netjes om over andere mensen te praten.
Lernen beginnen
plotkować (np. z przyjaciółką)
de aanleiding
Een kapotte rem was de aanleiding voor een bezoek aan de fietsenmaker.
Lernen beginnen
powód (np. do zmiany auta)
in je eentje
Ik werk liever in mijn eentje, dan in een team.
Lernen beginnen
samemu (np. pracować)
je eigen ding doen
Mijn vrienden gaan winkelen in Amsterdam. Ik ha niet met ze mee, want ik ga liever mijn eigen ding doen.
Lernen beginnen
robić swoje
overgaan
De dokter zegt dat de pijn na een paar dagen vanzelfd overgaat. Ik hoop dat hij gelijk heeft.
Lernen beginnen
przechodzić (np. ból zęba)
zich voornemen om
Ik neem me voor om vaker naar buiten te gaan, want dat doe ik nu te weinig.
Lernen beginnen
zamierzać (np. częściej wychodzić na spacery)
eigenwijs
Ik ben eigenwijs en ik heb een grote mond.
Lernen beginnen
uparty
jaloers zijn op
Mijn zus heeft veel talent voor tekenen. Maar ik ben niet jaloers op haar, want ik kan goed zingen en dansen.
Lernen beginnen
być zazdrosnym (np. o podwyżkę)
de opvoeding
Het belangrijkste dat ik tijden de opvoeding heb geleerd van mijn ouders, is dat je altijd respect moet hebben voor andere.
Lernen beginnen
wychowanie (np. przez rodziców)
de kofferbak
Lag in de kofferbak onder het reservewiel.
Lernen beginnen
bagażnik (np. samochodu)
de laadpaal
Instructies vind je op het scherm van de laadpaal.
Lernen beginnen
stacja ładująca (np. samochody elektryczne)
de motorkap
Er komt rook uit de motorkap.
Lernen beginnen
maska samochodowa
de pijl
Om bij de uitgang te komen, moet je de witte pijlen op de groene borden volgen.
Lernen beginnen
strzałka (np. na znakach drogowych)
de schaduw
Ik sta liever in de schaduw.
Lernen beginnen
cień
de arbeidsvoorwaarden
Alex heeft heel goede arbeidsvoorwaarden: een goede salaris, veel vakantiedagen en een pensioenregeling.
Lernen beginnen
warunki pracy
het beleid
Het Parlement dat een eigen onderzoek instelde, vond diepgaande wijzigingen in het beleid noodzakelijk.
Lernen beginnen
polityka
de blessure
Daan gaat naar de fysiotherapeut vanwege een blessure aan zijn knie.
Lernen beginnen
kontuzja (np. podczas meczu)
bijwonen
Noor kan de buurtvergadering niet bijwonen, want ze moet die avond werken.
Lernen beginnen
uczęszczać (np. na spotkania)
ingaan
Mijn abonnement op de sportschool gaat op 1 maart in, dus vanaf dat moment kan ik samen met je naar de fitness.
Lernen beginnen
wchodzić w życię (np. abonament na siłownię)
zich verdedigen
Toen de baas van Olga kritiek op haar werkwijze gaf, probeerde Olga zich te verdedigen.
Lernen beginnen
bronić się (np. przed krytyką)
de bevolking
Iedere zomer neemt de bevolking explosief toe.
Lernen beginnen
populacja (np. kraju)
het pretpark
We gingen naar het pretpark met onze vrienden.
Lernen beginnen
park rozrywki (np. Tivoli)
samengevat
De directeur heeft wel een uur lang verteld over de veranderingen in het bedrijf. Samengevat: iedereen moet minder uren werken.
Lernen beginnen
podsumowując (np. spotkanie)
het uitstapje
Hua heeft zin in het uitstapje naar Leiden: hij gaat daar een dag bij een vriend op bezoek.
Lernen beginnen
podróż / wypad za miasto (np. jednodniowy)
het vaderland
Europa is het vaderland van rechten.
Lernen beginnen
ojczyzna
de boswachter
Onder begeleiding van de boswachter kun je ook speuren naar bevers.
Lernen beginnen
leśniczy
de leuning
Houd de leuning de hele tijd vast.
Lernen beginnen
poręcz (np. przy schodach)
de regenboog
De regenboog is achter de storm.
Lernen beginnen
tęcza
de toren
De gastenkamers uitkijken op de toren.
Lernen beginnen
wieża (np. radiowa)
beleven
In een pretpark kun je een leuke dag beleven.
Lernen beginnen
doświadczyć / przeżyć (np. ciekawy dzień)
plaatsvinden
Een populaire zangeres treedt binnenkort op in Nederland. Het concert vindt in Amsterdam paats.
Lernen beginnen
odbywać się (np. koncert)
de scholing
Mijn ouder hebben weinig scholing gehad, toen ze jong waren. Ze kunnen daardoor niet goed lezen en schrijven in hun moedertaal.
Lernen beginnen
szkolenia / edukacja (np. zawodowa)
het bushokje
De vrouw zit in het bushokje te wachten op de bus.
Lernen beginnen
przystanek autobusowy
het naar je zin hebben
Tim heeft het naar zijn zin bij zijn nieuwe voetbalclub. Hij heeft er al veel nieuwe vrienden gemaakt en ze hebben altijd veel plezier.
Lernen beginnen
bawić się dobrze / dobry czas ze (np. znajomymi)
(ENG) to have a good time
Ik kijk ernaar uit
In de zomer ga ik vier weken naar een prachtig vakantiehuisje in Turkije. Ik kijk ernaar uit!
Lernen beginnen
nie mogę się doczekać (np. następnego spotkania)
(ENG) looking forward to (pozytywnie)
Ik zie ertegen op
Ik moet een presentatie geven in de klas. Daar zie ik tegen op, want ik houd niet van spreken voor een groep.
Lernen beginnen
nie chce się tego doczekać (np. ze względu na stres)
negatywnie
schuilen
Zodra het begon re regenen, renden de mensen naar het winkelcentrum om binnen te schuilen.
Lernen beginnen
schronić (np. gdzieś podczas deszczu)
de tweeling
Het enige positieve was dat de tweeling liever bij mij wilde wonen.
Lernen beginnen
bliźniaki
de wekker
Sorry, de wekker ging niet af.
Lernen beginnen
budzik / alarm (np. o 07:00)
de godsdienst
Weke godsdienst heb jij? Of geloof je niet in een god?
Lernen beginnen
religia / wiara (np. w boga)
onderscheid maken tussen
Bij de indeling maken we geen onderscheid tussen jongens en meisjes, want we wilen gemengde teams.
Lernen beginnen
rozróżniać między (np. dwoma bliźniakami)
toegankelijk
Dit gebouw is niet toegankelijk voor iemand in een rolstoel, want er is allen een trap bij de voordeur.
Lernen beginnen
dostępność (np. dla inwalidów)
met betrekking tot
Alle vragen met betrekking tot vakantiegeld kun je stellen aan de saarisadministratie.
Lernen beginnen
(np. wszystkie pytania) związane z
het vooroordeel
Jij denkt dat jonge mensen altijd lui zijn. Dat is een vooroordeel. Als je met jonge mensen werkt, weet je dat ze niet lui zijn.
Lernen beginnen
uprzedzenie (np. że Polacy piją)
waardevol
Ik vond dit een waardevol gesprek.
Lernen beginnen
wartościowy (np. pierścionek)
het zelfvertrouwen
Sporten verhoogt het zelfvertrouwen en krijg je een positiever lichaamsbeeld.
Lernen beginnen
pewność siebie / wysoka samoocena
het zintuig
Met je vijf zintuigen kun je voelen, horen, zien, proeven en ruiken.
Lernen beginnen
poczucie (np. węchu, smaku)
zonde zijn
De computer viel uit, voordat ik mijn werk kon opslaan. Nu moet ik opnieuw beginnen. Dat is echt zonde van mijn tijde.
Lernen beginnen
wielka szkoda (np. straconego czasu)
andersom
Je moet het schilderij andersom ophangen, want nu zit de onderkant boven.
Lernen beginnen
odwrotnie / do góry nogami (np. powiesić obraz)
bovenaan / onderdaan
Aafke staat bovenaan de lijst omdat haar naam met een A begint. Zora staat onderaan de lijst.
Lernen beginnen
na górze / dole (np. listy)
de prikkel
In de stadt zijn overal mensen, geuiden en winkels met reclameborden. Alex wordt altijd erg moe van al deze prikkels.
Lernen beginnen
bodziec (np. do działania)
voortdurend
Veel jongeren zitten voortduren met hun telefoon te spelen, ze hebben geen tijd meer om even een praatje te maken.
Lernen beginnen
stale / non stop (np. siedzieć na telefonie)
zich op zijn gemak voelen
Laila voelt zich erg op haar gemak bij aar vriendinnen, want ze weten alles van elkaar.
Lernen beginnen
czuć się komfortowo / swobodnie (np. w towarzystwie)
het bezit
In Nederland is een verzekering verpicht als je de eigenaar van een huis of een auto bent. Je kunt ervoor kiezen om ook ander bezit te verzekeren.
Lernen beginnen
własność (np. samochód)
het gezag
De juf heeft veel gezag. Als ze 'stil' roept, stoppen alle kinderen met praten.
Lernen beginnen
autorytet (np. szef)
zich richten op
Sinds zijn ontslag richt Tim zich voledig op het vinden van een nieuwe baan. Hij doet niets anders dan solliciteren.
Lernen beginnen
koncentrować się na czymś / iść w jakimś kierunku (np. znalezienia pracy)
opkomen voor
Laila kwam op voor haar broertje toen hij gepest werd. Ze zei tegen de pesters dat ze moesten stoppen.
Lernen beginnen
stanąć w kogoś obronie (np. siostry)
(ENG) to stand up for
ten opzichte van
Ricardo spreekt al veel beter Nederlands ten opzichte van vorig jaar.
Lernen beginnen
w stosunku / porównaniu do (np. zeszłego roku)
de kapstok
Die kun je in de hal bij de kapstok hangen.
Lernen beginnen
wieszak (np. na ubrania)
de poster
Ik hang de poster in de badkamer op.
Lernen beginnen
plakat
het schap
Er staan foto's op het schap.
Lernen beginnen
półka (np. na obrazki)
het schort
Het design van het schort past perfect bij andere accessoires uit dezelfde collectie.
Lernen beginnen
fartuch (np. kuchenny)
de zakdoek
Bedankt voor de zakdoek.
Lernen beginnen
chusteczka (np. do nosa)
tegengaan
Naima gebruikt geen plastic zakjes meer, om milieuvervuiling tegen te gaan.
Lernen beginnen
przeciwdziałać (np. zanieczyszczaniu środowiska)
de toename
In het afgeopen jaar was er helaas een toename van de werkoosheid van 2,9% naar 4,6%.
Lernen beginnen
wzrost (np. bezrobocia)
verleiden
Ik ben op dieet. Dus je kunt me niet verleiden om een lekker stuk taart te eten.
Lernen beginnen
uwodzić / kusić (np. mężczyznę)
onderstrepen
Ik wil graag drie punten onderstrepen.
Lernen beginnen
podkreślić (np. tekst w mailu)
schuin
Mijn slaapkamer is op zolder onder het schuine dak. Daardoor heb ik geen plaats voor een hoge kledingkast.
Lernen beginnen
ukośny (np. dach)
glijden
Ze bouwen zandkastelen, glijden en klimmen.
Lernen beginnen
ślizgać (np. na dupie)
jagen op
Cybercriminelen en hackers jagen op jouw data.
Lernen beginnen
polować na (np. zwierzynę)
krabben aan
De gasten in de winkel krabben aan hun broek als je binnenkomt.
Lernen beginnen
drapać (np. kot pazurami)
likken aan
Een kat bleef maar likken aan zijn pootjes.
Lernen beginnen
coś lizać (np. lizaka)
smelten
De poolkappen smelten door een greenhouse effect.
Lernen beginnen
topnieć (np. lód)
snurken
Ik ga slapen, voordat je vader begint te snurken.
Lernen beginnen
chrapać (np. podczas spania)
verdwalen
Zonder plattegrond kun je gemakkelijk verdwalen.
Lernen beginnen
zgubić się (np. w lesie)
de wesp
Blijf rustig als de wesp op jou landt.
Lernen beginnen
osa
met zijn drien / vieren
Wij gaan met zijn vieren kamperen: mijn zus, mijn zwanger, mijn man en ik.
Lernen beginnen
we trzech / czterech (np. idziemy pod namiot)
verblijven
Aster verblijft voor haar werk drie maanden in Itaie. Ze heeft daar voor die periode een huis gehuurd.
Lernen beginnen
zostawać (np. w jakimś kraju na jakiś czas)
verdubbelen
Het afgelopen jaar zijn de inkomsten van de verkoop van koekasten verdubbeld van 15 miljoen naar 30 miljoen euro.
Lernen beginnen
podwójnie / podwoić (np. zyski)
ervan uitgaan dat
Hua heeft niet op mijn uitnodiging gereageerd, maar ik ga ervan uit dat hij naar mijn feestje komt.
Lernen beginnen
zakładać, że (np. ktoś przyjdzie na imprezę)
de tegenstander
De tegenstanders van de nieuwe wet hebben een boze brief geschreven aan de minister.
Lernen beginnen
przeciwnik (np. polityczny)
de auteur
Rechts staat een videoclip van de auteur.
Lernen beginnen
autor (np. książki)
beroemd
De partijleider is een beroemd geleerde.
Lernen beginnen
sławny (np. pisarz)
Wil je nog iets kwijt aan?
Lernen beginnen
Czy jest coś jeszcze, co chciałbyś powiedzieć?
tranen
Ik zou misschien in tranen uitbarsten.
Lernen beginnen
łzy (np. szczęścia)
meest dierbaar
Ze is een van de twee mensen die me het meest dierbaar is.
Lernen beginnen
najdroższy / najcenniejsza (np. pamiątka)
in stand te houden
Het zal het leven en energie in stand houden.
Lernen beginnen
utrzymywać (np. wysoki poziom tlenu)
(ENG) to sustain / to maintain
achter de rug te zijn
De transactie lijkt bijna achter de rug te zijn.
Lernen beginnen
mieć coś za sobą / być wykonane (np. jakieś wydarzenie)
voorzieningen
Dingen die voor alle mensen gemaakt zijn zoals scholen, ziekenhuizen en bussen
Lernen beginnen
usługi / urządzenia publiczne (np. szkoły, przystanki autobusowe)
publieke omroep
De televisie- en radiozenders die betaald worden door de overheid.
Lernen beginnen
ogłoszenie publiczne (np. w telewizji)
op hang te komen
Lernen beginnen
wrócić do czegoś (np. do pracy po przerwie)
(ENG) to get going
de heggen
Dan denk ik dat ik zelf de heggen maar ga snoeien.
Lernen beginnen
żywopłoty
oprotten
Oprotten, nu.
Lernen beginnen
odpieprzyć się / spadać (np. z mojej imprezy)
(ENG) to piss off / get lost
zonder te knipperen
Ik vermoord jullie allebei zonder te knipperen.
Lernen beginnen
bez mrugnięcia okiem / bez wahania (np. coś zrobić)
menselijke uitwerpselen
Het hotel is bio-afbreekbaar en gemaakt van menselijke uitwerpselen.
Lernen beginnen
ludzkie odchody (np. w lesie)
afzitten
Lernen beginnen
siadać (np. na siedzeniu w aucie)
afluisteren
Hij moet weten dat we hem afluisteren.
Lernen beginnen
podsłuchiwać (np. tajnego agenta)
afzonderlijk
Hak afzonderlijk de tomaten, paprika's en uien fijn.
Lernen beginnen
oddzielnie / indywidualnie (np. gotować warzywa)
(ENG) individually / independently
stemverheffing
Alstublieft, geen stemverheffing.
Lernen beginnen
podnosić głos (np. na dziecko)
uit bed te gaan
Ik heb helemaal geen zín om uit bed te gaan.
Lernen beginnen
wstawać z łóżka (np. rano)
de trap op/aflopen
Maar ik moet toch de trap oplopen.
Lernen beginnen
wejść / zejść po schodach (np. na strych / ze strychu)
naar buiten te lopen
Je hoeft niet mee naar buiten te lopen.
Lernen beginnen
wychodzić na zewnątrz (np. budynku)
(ENG) to walk out
bezoek krijgen
Waarschuw de anderen dat ze bezoek krijgen.
Lernen beginnen
dostać wizytę (np. od znajomych)
toets maken
Je moet nog steeds de toets maken.
Lernen beginnen
zrobić test (np. w szkole z matematyki)
aanbellen
Je kon daar aanbellen alsof het een gewoon huis was.
Lernen beginnen
dzwonić (np. dzwonkiem do drzwi)
voorrang geven
Je kunt een bus die achterloopt op schema voorrang geven om de verloren tijd in te halen.
Lernen beginnen
dać pierwszeństwo (np. rowerzyście)
met overmacht
Frans won zijn voorronde en de finale met overmacht.
Lernen beginnen
z dużą przewagą (np. wygrać konkurs)
op kop lopen
Lernen beginnen
iść na czele (np. wyścigu w lekkoatletyce)
nieuwe inzichten
Ik ben benieuwd welke nieuwe inzichten je krijgt.
Lernen beginnen
nowe spojrzenie / perspektywy (np. dostrzec)
slecht wegdek
Zelfs op slecht wegdek blijft de auto perfect bestuurbaar.
Lernen beginnen
dziurawa droga / powierzchnia (np. na polskich ulicach)
buiten beschouwing te nemen
Lernen beginnen
zostać zlekceważonym (np. w konkursie)
de dennenboom
De dennenomen aan links!
Lernen beginnen
sosna (np. choinka)
dicht op elkaar staan
De bomen staan zo dicht op elkaar, dat eigenlijk niemand er kan komen.
Lernen beginnen
być blisko siebie (np. drzewa)
mistig
Het is nu vrij mistig.
Lernen beginnen
mglist/a (np. pogoda)
uitgestorven te zijn
Iedereen dacht dat de paradijsvogel was uitgestorven.
Lernen beginnen
wymarły (np. gatunek ptaków)
geen last hebben van
het is geen probleem
De planten en dieren hebben dus nog weinig last van milieuvervuiling.
Lernen beginnen
nie mieć problemów z (np. zanieczyszczeniem środowiska)
de hond uitlaten
Laten we samen de hond uitlaten.
Lernen beginnen
wyprowadzać psa (np. na spacer)
zat te zijn
Ik hoef niet zat te zijn om met vrouwen te praten.
Lernen beginnen
być pijanym (np. po imprezie)
uitstrooien
Het voer kun je uitstrooien over het oppervlak van de bodembedekking.
Lernen beginnen
rozrzucać / rozpraszać (np. brokat)
planten te vertrappen
De ganzen vertrappen de planten in onze tuin.
Lernen beginnen
deptać rośliny (np. w ogródku)
zich misdragen
Als kinderen zich misdragen, moeten ze worden gedisciplineerd.
Lernen beginnen
zachować się źle / niewłaściwie (np. w gościach)
broeden
Ze zijn alle hier om te broeden voor de winter terugkeert.
Lernen beginnen
wysiadywać (np. ptaki swoje jaja)
gebieden af te zetten
We moeten deze gebieden inspecteren en afzetten.
Lernen beginnen
odgrodzić obszar (np. płotem)
de brand te blussen
Daar zit vier miljoen liter in, genoeg om de brand te blussen.
Lernen beginnen
gasić pożar (np. gaśnicą)
moeras
Blijkbaar ligt hier een groot moeras.
Lernen beginnen
bagno / mokradła
(ENG) swamp
de diarree
De toediening dient te starten binnen 24 uur na het ontstaan van de diarree.
Lernen beginnen
biegunka
de verstopping
Herhaal de stappen als de verstopping niet is opgelost.
Lernen beginnen
zapychać / blokować (np. rurę)
de vezels
Veel mensen willen weten waar de vezels en het textiel vandaan komen.
Lernen beginnen
włókna (np. tkaniny)
het laxeermiddel
Ik gaf hem het laxeermiddel.
Lernen beginnen
środek przeczyszczający
borstvoeding te geven
Ik probeerde hem in de speeltuin borstvoeding te geven.
Lernen beginnen
karmić piersią
moeilijk te bevatten
Het is schokkend nieuws, moeilijk te bevatten.
Lernen beginnen
trudne do zrozumienia (np. prędkość światła)
toneelstukje te opvoeren
Maar ik heb wat moeite om jouw toneelstukje te geloven
Lernen beginnen
przedstawienie / pokaz / teatrzyk (np. podczas kłamania)
(ENG) charade
afpakken
Ik kan haar rijbewijs niet afpakken.
Lernen beginnen
zabierać (np. komuś plecak)
het strafkamp
Zo was het nooit in het strafkamp.
Lernen beginnen
zakład karny (np. poprawczak)
wegduwen
Ik had haar niet moeten wegduwen.
Lernen beginnen
odepchnąć (np. inną osobę)
(ENG) to push away
de geiser
De geiser moet in de grot zijn.
Lernen beginnen
gejzer
shirt binnenstebuiten dragen
Lernen beginnen
nosić koszulkę na lewą stronę
shirt achterstevoren dragen
Lernen beginnen
nosić koszulkę odwrotnie (metką z przodu)
De emmer die de druppel deed overlopen.
Lernen beginnen
Przelać czarę goryczy.
doorpraten
Ze zullen vaak doorpraten tot het compromis is gevonden.
Lernen beginnen
ciągle mówić / przekrzykiwać (np. inną osobę)
(ENG) keep talking
in de ijskast zetten
Ik kan mijn carrière niet in de ijskast zetten voor Jason.
Lernen beginnen
zawiesić jakieś działanie (np. karierę)
(ENG) to put on hold
koerswijzing
Misschien moet je een koerswijziging overwegen.
Lernen beginnen
zmiana kursu (np. w karierze)
compromissen te sluiten
Als je samenwerkt, moet je compromissen sluiten.
Lernen beginnen
pójść na kompromis (np. podczas współpracy)
gestoeld zijn op
Relaties moeten gestoeld zijn op wederzijds vertrouwen.
Lernen beginnen
opierać się na (np. szacunku)
aansprakelijk te voorstellen
Ik geef jullie de toelating, om me aansprakelijk te stellen.
Lernen beginnen
zostać pociągniętym do odpowiedzialności (np. karnej)
met elkaar aan de stok te hebben
Lernen beginnen
mieć za sobą kość niezgody
hub functie
Hub functie van Schiphol.
Lernen beginnen
funkcja łącznika / bufora (np. przesiadek na lotnisku)
met verbazing naar kijken
Vertaling - op basis van kunstmatige intelligentie met verbazing naar kijken look at it in amazement Translate a document Ik stond er altijd met verbazing naar te kijken.
Lernen beginnen
patrzeć ze zdumieniem (np. na kogoś)
omstandigheden
Persoonlijke omstandigheden kunnen je studieresultaten negatief beïnvloeden.
Lernen beginnen
okoliczności (np. sytuacji)
te zwoegen
Je lijkt al uren te zwoegen.
Lernen beginnen
harować (np. w pracy)
(ENG) to labor
onder de pet te houden
Ze proberen het onder de pet te houden.
Lernen beginnen
trzymać w tajemnicy (np. informację)
de loopband
Tijdens het sporten op de loopband luister ik graag naar energieke muziek om gemotiveerd te blijven.
Lernen beginnen
bieżnia (np. na siłowni)
tegen de richting te lopen
Het was lastig om snel vooruit te komen toen ik tegen de richting in moest lopen in de drukke straat.
Lernen beginnen
iść pod prąd (np. na chodniku)
uitstapje maken naar
In het weekend gaan we een uitstapje maken naar het strand om te ontspannen.
Lernen beginnen
wybrać się na wycieczkę (np. na plaże)
nieuwe wet aannemen
Het parlement besloot een nieuwe wet aan te nemen om milieubehoud te bevorderen.
Lernen beginnen
przyjąć nowe prawo (np. w celu ochrony środowiska)
de waterleiding
Vanwege een lekkage moest de hele waterleiding in het gebouw worden vervangen.
Lernen beginnen
rura wodna (np. pod zlewem)
omkopen
Het schandaal rond de politicus die probeerde een ambtenaar om te kopen, haalde het nieuws.
Lernen beginnen
przekupić (np. policjanta)
het sprookjes
Als kind vond ik het heerlijk om naar sprookjes te luisteren voor het slapengaan.
Lernen beginnen
bajki (np. dla dzieci)
grimmig
De film had een grimmig einde dat veel indruk op de kijkers maakte.
Lernen beginnen
ponury / smutny (np. zakończenie filmu)
het boertje laten
Na het drinken van het bruisende drankje moest hij even een boertje laten.
Lernen beginnen
beknąć (np. po zjedzeniu)
schendingen van de mensenrechten
De organisatie zette zich in om bewustzijn te creëren over schendingen van de mensenrechten wereldwijd.
Lernen beginnen
łamanie praw człowieka (np. w krajach 3-ciego świata)
slordig
Zijn slordige handschrift maakte het lastig om de notities te begrijpen.
Lernen beginnen
niechlujne (np. styl pisma)
dobbelstenen
Tijdens het bordspel gooide ze de dobbelstenen en hoopte op een gunstige uitkomst.
Lernen beginnen
kości do gry (np. w kasynie)
autoluw
De stad heeft plannen om meer autoluwe zones in te richten om de leefbaarheid te verbeteren.
Lernen beginnen
strefa bez samochodu (np. w centrum miasta)
(ENG) car-free
doel te bereiken
Om zijn doel te bereiken, maakte hij een gedetailleerd plan en hield zich daaraan.
Lernen beginnen
osiągnąć cel (np. na siłowni)
allernieuwste
De allernieuwste telefoon is net uit, maar ik vind hem veel te duur.
Lernen beginnen
najnowszy / najbardziej aktualne (np. wiadomości)
(ENG) the latest
ontmoedigen
Slechte cijfers kunnen studenten echt ontmoedigen om door te gaan met hun studie.
Lernen beginnen
zniechęcać (np. do uczenia się)
letterlijk
Hij nam alles wat ik zei letterlijk, waardoor er vaak misverstanden ontstonden.
Lernen beginnen
dosłownie (np. brać coś do siebie)
(ENG) literally
de slagbomen
Eigen afgesloten parkeerplaats via slagbomen op buitenterrein.
Lernen beginnen
barierki (np. drogowe)
aan voorbij te rijden
Ik reed bijna aan mijn afslag voorbij omdat ik zo in gedachten was.
Lernen beginnen
mijać / przejeżdzać obok (np. jakiegoś budynku)
(ENG) to pass by / to drive by
maas in de wet
Hij vond een maas in de wet waardoor hij geen belasting hoefde te betalen.
Lernen beginnen
luka w prawie
dalen
De huizenprijzen beginnen eindelijk een beetje te dalen in Amsterdam.
Lernen beginnen
zmniejszać (np. o 70%)
de kern
In de kern van het probleem zit vaak een miscommunicatie tussen mensen.
Lernen beginnen
rdzeń / jądro / sedno (np. w atomie)
smeken
Het kind bleef smeken om een ijsje totdat zijn moeder toegaf.
Lernen beginnen
błagać (np. o litość)
verslagen worden
Ons team werd verslagen in de finale, maar we hebben wel ons best gedaan.
Lernen beginnen
zostać pokonanym (np. podczas wojny)
daadwerkelijk
Ik was verbaasd dat hij daadwerkelijk zijn belofte had gehouden om te stoppen met roken.
Lernen beginnen
faktycznie / rzeczywiście (np. dotrzymać tajemnicy)
ondenkbaar worden
Het is tegenwoordig ondenkbaar geworden om zonder smartphone te leven.
Lernen beginnen
stać się nie do pomyślenia (np. życie bez telefonu)
vermoeden
Ik vermoedde al dat er iets aan de hand was toen hij niet op mijn berichten reageerde.
Lernen beginnen
podejrzewać
(ENG) to suspect
oftewel
Ik werk in de IT, oftewel ik zit de hele dag achter een computer.
Lernen beginnen
innymi słowy / czyli (np. siedzę przed komputerem)
uit voorgaande jaren
Winnaars uit voorgaande jaren worden uitgenodigd als speciale gasten.
Lernen beginnen
z poprzednich lat (np. zwycięzcy konkursu)
uit de hand te lopen
De game kan behoorlijk snel uit de hand lopen.
Lernen beginnen
wymknąć się spod kontroli (np. mecz)
gruwelijk
Haar familie werd vermoord in die gruwelijke huisinval.
Lernen beginnen
okropny (np. napad)
lekker voordelig
Lekker voordelig - hier vindt u een overzicht van onze prijzen.
Lernen beginnen
ładne i niedrogie (np. ubranie)
(ENG) affordable
als je het zo bekijkt
Best gemakkelijk als je het zo bekijkt.
Lernen beginnen
jeśli tak na to spojrzeć (np. całkiem proste)
de regenpijp
Het filter is geïnstalleerd in de regenpijp.
Lernen beginnen
rura przeciwdeszczowa (np. przy budynku)
tot de conclusiee te komen
Ik kwam tot de conclusie dat dit een symptoom is van een groter probleem.
Lernen beginnen
wysuwać wnioski / konkluzje (np. w jakiejś sprawie)
het raadsel
Ik ben diegene die het raadsel opgelost heeft.
Lernen beginnen
zagadka / łamigłówka (np. w grze)
(ENG) the mistery / the riddle
wijsheid
Dat is echte wijsheid!
Lernen beginnen
mądrość
(ENG) wisdom
helmplicht
En dan nog in de tijd dat er geen helmplicht bestond.
Lernen beginnen
wymóg kasku (np. na rowerze)
gaat je niks aan
Mijn privé-leven gaat je niks aan.
Lernen beginnen
nie twój interes
(ENG) mind your own business / none of your business
de slotjesbeugel
Speciaal ontworpen voor dragers van een slotjesbeugel.
Lernen beginnen
aparat ortodontyczny (np. na zębach)
goed op elkaar passen
Het is belangrijk dat de twee vormen goed op elkaar passen.
Lernen beginnen
dobrze do siebie pasować (np. kolory)
vastzitten
Ik wil hier geen anderhalve dag vastzitten.
Lernen beginnen
tkwić / utknąć (np. w pokoju)
(ENG) be stuck / be locked / be trapped
verpakken
Wij verpakken deze producten zo goed mogelijk.
Lernen beginnen
pakować (np. produkty w opakowanie)
(ENG) to pack
vervoeren
Deze emmers waren licht en gemakkelijk te vervoeren.
Lernen beginnen
transportować (np. wiadra)
(ENG) to transport
schadelijke stoffen
Dit product bevat geen schadelijke stoffen.
Lernen beginnen
szkodliwe substancje (np. w powietrzu)
de mest
poep van bijvoorbeeld koeien
Lernen beginnen
obornik
dan loop je kans om ... te...
Het is heel simpel: als je meerdere talen op 1 pagina gebruikt, dan loop je kans om door Google geblokkeerd te worden.
Lernen beginnen
wtedy ryzykujesz / wtedy masz szanse (np. zachorować)
vertrouwen hebben in
Je moet veel vertrouwen hebben in je vrienden.
Lernen beginnen
mieć zaufanie do / pewność że (np. ktoś wygra)
(ENG) have confidence in / have faith in
kneden een deeg
We kneden een steile deeg, wikkelen het in een film en verwijderen het gedurende 25 minuten in de kou.
Lernen beginnen
ugniatać ciasto (np. na pizzę)
graven een kuil
De kinderen graven een kuil.
Lernen beginnen
wykopać dziurę (np. w ziemi)
(ENG) to dig a pit
zand (overheen) vegen
Kijk, ze vegen zand in een woestijn.
Lernen beginnen
zamiatać (wokół) piasek (np. w piaskownicy)
de roofdieren
Ze waren de eerste grote roofdieren.
Lernen beginnen
drapieżniki (np. niedźwiedź)
verplaatsen naar
We moeten hem verplaatsen naar besmettelijke ziektes.
Lernen beginnen
przenieść do (np. innego oddziału)
felle kleuren
Ze zijn modern ingericht met felle kleuren.
Lernen beginnen
żywe kolory (np. seledynowy)
weilanden
Mooi uitzicht op het landschap van weilanden en bossen.
Lernen beginnen
pastwiska / łąki (np. na wsi)
uitvouwen
De luchtballon wordt eerst helemaal uitgevouwen.
Lernen beginnen
rozkładać / rozpościerać (np. namiot)
opblazen
Daarna is het tijd om de ballon op te blazen.
Lernen beginnen
dmuchać (np. powietrze do balona)
opstijgen
omhoog gaan
Het moeilijkste aan vliegen is opstijgen en landen.
Lernen beginnen
lecieć w górę (np. samolotem)
een rieten mand
Ook tulpen van hout in een rieten mand bestellen
Lernen beginnen
wiklinowy kosz (np. na kwiaty)
in de lucht gaan
Laat die handen in de lucht gaan
Lernen beginnen
wylecieć w powietrze (np. balonem)
de luchtballon
Ondertussen wordt de luchtballon geprepareerd voor vertrek.
Lernen beginnen
balon (np. na ogrzewane powietrze)
van de grond loskomen
Lernen beginnen
podnieść się z ziemi (np. szybowiec)
een seintje geven
iets zeggen, een signaal geven
Daarom wordt de rieten mand vastgehouden totdat de piloot een seintje geeft.
Lernen beginnen
dać sygnał (np. aby wejść na pokład)
de richting bepalen
Ik laat m'n voeten de richting bepalen en de rest gaat erachteraan.
Lernen beginnen
określić kierunek (np. wiatru)
hond strelen
Je fluit en komt als een hond en laat ze strelen.
Lernen beginnen
głaskać psa (np. swojej siostry)
de wachtzaal
Ik wacht op je in de wachtzaal.
Lernen beginnen
poczekalnia (np. u lekarza)
Som jij dat nog eens op?
Lernen beginnen
Podsumujesz to jeszcze raz?
Jij begint er maar beter meteen aan.
Lernen beginnen
Lepiej zacznij to od razu.
de wespennest
Er zit een wespennest onder de veranda.
Lernen beginnen
gniazdo os
de klimmuur
De glijbaan is toegankelijk via de klimmuur.
Lernen beginnen
ścianka wspinaczkowa (np. w galerii handlowej)
de melkkan
Direct uit de melkkan niet drinken.
Lernen beginnen
dzbanek na mleko
achterruit
Je ziet niets door de achterruit.
Lernen beginnen
tylna szyba (np. w samochodzie)
de gijzelaars
Deze gijzelaars worden bevrijd.
Lernen beginnen
zakładnicy (np. podczas napadu)
Het ontroert me.
Lernen beginnen
To mnie porusza / wzrusza.
op de vlucht moeten
We zullen op de vlucht moeten.
Lernen beginnen
musieć uciekać (np. z kraju przed wojną)
een ellendige situatie
Vaak biedt een ellendige situatie onverwachte kansen.
Lernen beginnen
beznadziejna sytuacja (np. w iraku)
een deal sluiten
Als jullie de gijzelaars vrijlaten, kunnen we een deal sluiten.
Lernen beginnen
zawrzeć umowę (np. między stronami)
de toetsenist
Sinds die tijd is de toetsenist verdwenen uit de band en voegde men dit jaar een tweede gitarist toe.
Lernen beginnen
klawiszowiec (na pianinie)
opgericht worden
Er moet een Duitse vestiging opgericht worden.
Lernen beginnen
zostać założonym (np. klub piłkarski)
goed invallen
Zij kon gelukkig invallen. Het is verrassend hoe goed zij mij nog verstaat en hoe snel zij de routine weer oppakt.
Lernen beginnen
dobrze się wpasować (np. w grupie)
overhand spelen
Ik bedoel, nu ik de overhand heb, moet ik uitvinden hoe ik het moet spelen.
Lernen beginnen
grać w przewadze (np. w koszykówce)
rust uitstralen
Hij straalt rust uit als verdediger.
Lernen beginnen
promieniować spokojem (np. w obronie w piłce nożnej)
hoewel
Hoewel het regent, ga ik toch naar buiten
Lernen beginnen
chociaż, mimo że
Mimo, że pada wciąż idę na dwór. / Although it is raining, I am still going outside.
uitdrukkelijk
Lernen beginnen
wyraźnie
np. na wyraźne życzenie
het CV vernieuwen
Lernen beginnen
odświeżać CV
weetjes uit de wereld
Het is tijd voor wat leuke weetjes uit Canada.
Lernen beginnen
fakty / ciekawostki ze świata
Dat is een slimme aanpak!
Lernen beginnen
To jest mądre podejście!
woordenschat uit te breiden
Dat is namelijk de beste manier om een andere cultuur te leren kennen en je woordenschat uit te breiden.
Lernen beginnen
poszerzyć słownictwo (np. w języku obcym)
Dat kan ik me goed voorstellen.
Je hebt het druk met schoolwerk, dat kan ik me goed voorstellen.
Lernen beginnen
Mogę to sobie wyobrazić.
Vertel me er eens
Vertel me er eens meer over jouw hobby's.
Lernen beginnen
Opowiedz mi o tym (np. o hobby)
op het oog hebben
Ze heeft een paar interessante boeken op het oog hebben voor haar volgende leeslijst.
Lernen beginnen
mieć na oku (np. interesującą książkę)
solliciteren naar
Ik moet solliciteren naar een baan.
Lernen beginnen
ubiegać się o (pracę)
nieuwe richtingen overwegen
We willen ons bedrijf graag in verschillende nieuwe richtingen uitbreiden.
Lernen beginnen
rozważyć nowe kierunki (np. w karierze)
aantrekken
We moeten de allerbeste kandidaten aantrekken voor het lerarenvak.
Lernen beginnen
przyciągać (np. nowych klientów)
(ENG) to attract
afhalen
Je kunt het pakket morgen afhalen bij het postkantoor.
Lernen beginnen
odebrać (np. paczkę z poczty)
omgezet worden naar
De energie is omgezet in elektriciteit.
Lernen beginnen
zostać przekształcony / przekonwertowany (np. w energie elektryczną)
strakker zitten
De broek zit strakker dan ik had verwacht.
Lernen beginnen
leżeć ciasno na ciele (np. spodnie)
Ik zie daar niet zwaar mee.
Ze zijn samen met de andere kinderen en ik zie daar niet zwaar mee.
Lernen beginnen
Nie widzę w tym żadnego problemu.
de cigaretten uitzetten
Ze zetten de cigaretten er niet uit.
Lernen beginnen
gasić papierosy (np. przed wyrzuceniem)
het roken afkeuren
Veel mensen het roken afkeuren, omdat het ongezond is
Lernen beginnen
potępiać palenie papierosów
redenering
Zijn redenering was logisch en goed onderbouwd.
Lernen beginnen
rozumowanie (np. logiczne rozumowanie)
een positive instelling
Je hebt een positieve instelling, dat is goed!
Lernen beginnen
pozytywne nastawienie (np. do życia)
de aardbeving
Het huis is vernietigd tijdens de aardbeving.
Lernen beginnen
trzęsienie ziemi
verwoesten
Ik wilde haar leven niet verwoesten.
Lernen beginnen
zniszczyć (np. kogoś życie)
onderkoel raken
Door de kou raakten veel mensen onderkoeld, en kregen bijvoorbeeld koorts en een longontsteking.
Lernen beginnen
popaść w hipotermię (np. podczas mrozu)
warm houden
Hulpverleners deelden dekens en warme kleding uit. Ook maakten ze vuurtjes. Zo konden de mensen zich een beetje warm houden.
Lernen beginnen
trzymać ciepło (np. w iglo)
weken achter elkaar
In Japan sneeuwde het weken achter elkaar.
Lernen beginnen
(dziać się) tygodnie z rzędu
uitsteken boven
Lantaarnpalen staken nog maar net boven de sneeuw uit.
Lernen beginnen
wystawać powyżej (np. warstwy śniegu)
instorten
Hun huizen waren ingestort door het dikke pak sneeuw.
Lernen beginnen
upaść / załamać się (np. dach pod naciskiem śniegu)
het vee
De schapen en het vee zijn allemaal dood of verkocht.
Lernen beginnen
bydło (np. krowa / owca)
rondtrekken
Nomaden zijn mensen die rondtrekken en die geen vaste plek hebben om te verblijven.
Lernen beginnen
tułać się (np. nomadzi)
het zeeniveau, de zeespiegel
de hoogte van de zee
Ongeveer de helft van mijn land ligt beneden de zeespiegel.
Lernen beginnen
poziom morza (np. 1000 metrów nad poziomem morza)
kostbaar
Weinig dingen zijn zo kostbaar als vriendschap.
Lernen beginnen
kosztowne / cenne (np. zegarek)
de dam
Geen significante grondverschuiving rond de dam.
Lernen beginnen
tama (np. na rzece)
de neerslag
De verdeling van de neerslag in de staat is zeer onregelmatig.
Lernen beginnen
opady atmosferyczne
een mooi streven
Drie keer per week is een mooi streven voor een goede balans tussen training en herstel.
Lernen beginnen
niezły cel / gol / ambicja (np. trenowanie 3 razy w tygodniu)
rustdagen door te brengen
Wandelen klinkt als een effectieve manier om je rustdagen door te brengen.
Lernen beginnen
spędzać dni wolne (np. z dziećmi)
beloning voor je harde werk
Dat is inderdaad een geweldig gevoel en een mooie beloning voor je harde werk.
Lernen beginnen
nagroda za ciężką pracę (np. premia)
in de praktijk te brengen
Heb je al plannen om je Duitse vaardigheden in de praktijk te brengen?
Lernen beginnen
zastosować w praktyce (np. teorię języka obcego)
een band op te bouwen
Het maken van praatjes met je buren is een geweldige manier om een band op te bouwen.
Lernen beginnen
zbudować więź (np. z sąsiadami lub kolegami z pracy)
de knuffel
De panda is een populair dier. Panda’s zie je overal: als knuffel in speelgoedwinkels, maar ook op stickers en op bekers.
Lernen beginnen
pluszak / zabawka pluszowa (np. miś)
in het wild (leven)
In totaal leven er nog ongeveer 1850 reuzenpanda’s in het wild.
Lernen beginnen
żyć na wolności (np. zwierzęta)
kringen
Een panda de donkere kringen rond zijn ogen.
Lernen beginnen
koła, kręgi (np. u pandy)
de vacht
een huid met veel haar
Je herkent de panda vooral aan zijn dikke zwart-witte vacht.
Lernen beginnen
futro (np. niedźwiedzia)
stengels
Bamboe is een plant met holle stengels.
Lernen beginnen
łodygi (np. rośliny)
kauwen
eten tussen je kiezen zacht en klein maken
Zijn gebit is heel geschikt voor het eten van bamboe, en hij heeft enorme kauwspieren.
Lernen beginnen
żuć (np. gumę)
de poten
de armen / benen van een dier
Ook heeft de reuzenpanda geen vijf vingers, maar zes vingers aan zijn poten.
Lernen beginnen
nogi (np. u zwierząt lub stołu)
de duim
Haar duim zit ergens in vast.
Lernen beginnen
kciuk
bij de geboorte
Bij de geboorte is de baby klein en kaal.
Lernen beginnen
przy urodzeniu (np. dziecka)
het bos kappen
de bomen weghalen
Door het kappen van bos bleven er nog maar kleine stukjes bos over.
Lernen beginnen
wycinać las
de aanleg van wegen
Materialen voor de aanleg van wegen en trottoirs en andere oppervlakken.
Lernen beginnen
budowa dróg (np. autostrada)
de spoorlijnen
Hij zou een potentiëel fortuin hebben verloren met de omlegging van de spoorlijn.
Lernen beginnen
linie kolejowe (np. PKP)
overhoren
De leraar besloot de leerlingen te overhoren voor de toets.
Lernen beginnen
przepytywać (np. uczniów)
Geen blad voor de mond nemen.
Tijdens de vergadering zei Pieter dat hij geen blad voor de mond neemt.
Lernen beginnen
Nie przebierać w słowach.
Mówić dokładnie to o czym się myśli (np. w pracy)
onverschilling te zijn
Ze laten merken dat ze onverschillig zijn richting politiemaatregelen.
Lernen beginnen
być obojętnym (np. na reakcję)
opslokken
De oceaan kan alles opslokken wat erin valt.
Lernen beginnen
absorbować / pochłonąć (np. czarna dziura światło)
de zwaartekracht
De zwaartekracht houdt ons op de grond.
Lernen beginnen
grawitacja (np. ziemii)
loopbaan te ontwikkelen
Het is belangrijk om je loopbaan te ontwikkelen.
Lernen beginnen
rozwijać karierę
hogerop te komen
Ik vind het belangrijk om in de loop van de jaren binnen een bepaald bedrijf hogerop te komen.
Lernen beginnen
wznieść się wyżej (np. w pracy / karierze)
Welke haken en ogen zie je bij...
Welke haken en ogen zie je bij het vereenvoudigen van het leren van een nieuwe taal?
Lernen beginnen
Jakie pułapki i trudności widzisz przy ... (np. nauce języka)
idiom niderlandzki
erkennen
(officieel) toegeven, zeggen dat je accepteert dat iets waar is
Op 5 mei 1945 was de Tweede Wereldoorlog in Nederland afgelopen: Duitsland erkende dat het de oorlog verloren had en Nederland werd weer baas in eigen land.
Lernen beginnen
potwierdzić / ogłosić (np. zakończenie wojny)
herdenken
Op 4 mei herdenkt Nederland alle mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gestorven.
Lernen beginnen
uczcić (np. śmierć poległych żołnierzy)
gedichten
poëzie (bijvoorbeeld het gedicht hieronder op een muur in Amsterdam)
Ook worden er gedichten voorgelezen, en er worden toespraken gehouden.
Lernen beginnen
wiersze (np. Brzechwy)
de toespraak
als iemand spreekt voor een grote groep mensen
Ze willen de toespraak niet verstoren.
Lernen beginnen
przemówienie (np. na zebraniu)
aan de beurt zijn
Sommige mensen gaan dood voordat ze aan de beurt zijn om geholpen te worden.
Lernen beginnen
być następnym w kolei (np. do przeszczepu szpiku)
nieren
Kleine kristallen van calcium oxalaat huisvesten zich in de nieren.
Lernen beginnen
nerki
het hoornvlies
De oogdruppels zullen het hoornvlies behandelen.
Lernen beginnen
rogówka oka
het weefsel
Gelijksoortige cellen in je lichaam, zoals spierweefsel, botweefsel en zenuwweefsel. Verschillende weefsels maken samen weer je organen.
Je kunt als je dat wilt ook nog aangeven welke organen of weefsels je niet wilt doneren.
Lernen beginnen
tkanka (np. tłuszczowa)
het broeikaseffect
Het milieu, het broeikaseffect, dat zijn belangrijke zaken
Lernen beginnen
efekt cieplarniany
(ENG) greenhouse effect
de zuurstof
Zuurstof hebben we nodig om te kunnen ademen.
Lernen beginnen
tlen
de overstroming
als het land onder water komt te staan
De kans op overstromingen wordt daardoor groter.
Lernen beginnen
powódź
het winnen van
het produceren
Bovendien is het winnen van kolen slecht voor het milieu.
Lernen beginnen
wydobywać (np. węgiel)
ademhalen
Mensen met astma hebben moeite met ademhalen.
Lernen beginnen
oddychać (np. powietrzem)
zuigen
via je mond naar binnen halen
Je zet de inhalator tegen je mond en daarna haal je diep adem. Je zuigt zo de medicijnen naar binnen.
Lernen beginnen
ssać / wsysać (np. powietrze poprzez buzie)
om beurten
We zullen samen een verhaal maken, we zullen om beurten een zin toevoegen en je kunt je eigen taal gebruiken
Lernen beginnen
na zmianę (np. tura w grze)
het genre
De film viel buiten mijn favoriete genre, maar ik vond het toch leuk.
Lernen beginnen
gatunek (np. muzyczny)
reeks
De reeks boeken die ik heb gelezen, was erg interessant. / In de wiskunde leren we over een reeks getallen en hun eigenschappen.
Lernen beginnen
seria / ciąg (np. seria książek lub ciąg cyfr)
geruststellen gevoel geven
Het kan een geruststellend gevoel geven om te weten dat je zorg verzekerd is zonder eigen risico.
Lernen beginnen
dawać uspokajające uczucie (np. bo znalazło się pracę)
bij (je) behoeften te aansluiten
Het is belangrijk dat lessen aansluiten bij je behoeften en interesses.
Lernen beginnen
odpowiadać potrzebom (np. finansowe)
oefening baart kunst
Oefening baart kunst, dus blijf vooral proberen.
Lernen beginnen
praktyka czyni mistrza
idiom
geen slapende honden wakker maken
Tijdens de familiebijeenkomst besloot Maria om geen slapende honden wakker te maken door een oude ruzie opnieuw op te rakelen.
Lernen beginnen
Nie wywoływać wilka z lasu (nie prowokować / nie wszczynać kłótni)
idiom
oude ruzie opnieuw op te rakelen
Lernen beginnen
ożywić na nowo starą kłótnię
idiom
uit een winterdip te blijven
Lernen beginnen
nie dopuścić do zimowej depresji
in aanraking komen met
De dagen worden steeds korter en komen we steeds minder in aanraking met daglicht.
Lernen beginnen
mieć kontakt (np. ze światłem słonecznym)
zich ophopen
niet weggaan en steeds groter worden
Het zorgt ervoor dat de spanning die zich in je lijf ophoopt wegvloeit en geeft nieuwe energie.
Lernen beginnen
gromadzić / zbierać w sobie (np. stres)
bij voorkeur
Eet bij voorkeur in goede restaurants.
Lernen beginnen
w najlepszym wypadku / jeśli możliwe (np. wybrać dobrą restaurację)
(ENG) preferably / if possible
terugkruipen naar het bed
weer terug naar bed gaan
Denk niet na, maar begin gewoon. Dan is de kans op terugkruipen minimaal.
Lernen beginnen
czołgał się / wracać z powrotem do łóżka (np. po siku w nocy)
met name
vooral
Uit onderzoek is gebleken dat mensen – en met name vrouwen – in de winter meer slaap nodig hebben.
Lernen beginnen
w szczególności / przede wszystkim (np. kobiety)
(ENG) particularly / especially
het verschil kan oplopen tot
Het verschil kan oplopen tot 2,5 uur per nacht
Lernen beginnen
różnica może wynieść (np. do 2 godzin dziennie)
het kunstmatig licht
Onder invloed van kunstmatig licht en daglicht kunnen kleuren veranderen.
Lernen beginnen
sztuczne światło (np. od żarówki)
vermijden
Probeer suiker en enkelvoudige koolhydraten (witte rijst, wit brood) te vermijden
Lernen beginnen
unikać (np. słodyczy)
een flinke impact hebben
En je weet dat deze periode op iedereen een flinke impact heeft.
Lernen beginnen
mieć znaczący wpływ (np. zła dieta na zdrowie)
het kan geen kwaad om... te...
Het kan geen kwaad om het even te laten checken.
Lernen beginnen
to nie boli, jeśli (np. zrobisz badania)
sereen
De sereen omgeving maakte het perfect voor meditatie.
Lernen beginnen
pogodne / uspokajające (np. piosenka)
weekendgewoontes
Onze weekendgewoontes omvatten vaak een lange wandeling en een filmavond.
Lernen beginnen
weekendowe nawyki (np. chlanie)
in de zevende hemel te zijn
Toen Jan hoorde dat hij de loterij had gewonnen, was hij in de zevende hemel.
Lernen beginnen
być w siódmym niebie (np. po alkoholu)
op de bank ploffen
Na een lange dag werken, plofte Maria op de bank.
Lernen beginnen
rzucić się na kanapę (np. po ciężkim dniu pracy)
helemaal uitgeteld zijn
Na het intensieve sporten in de sportschool, was Peter helemaal uitgeteld en viel hij meteen in slaap.
Lernen beginnen
być wyczerpanym (np. po siłowni)
(ENG) to be exhausted
de koe bij de horens te vatten
Toen het bedrijf in financiële problemen kwam, besloot de directeur de koe bij de horens te vatten en een nieuw strategieplan te ontwikkelen.
Lernen beginnen
wziąć byka za rogi / wyjść z inicjatywą
idiom
een dutje doen
Na de lange ochtendwandeling besloot Sophie een dutje te doen om weer wat energie op te laden voor de rest van de dag.
Lernen beginnen
zdrzemnąć się (np. po obiedzie)
weer energie op te laden
Na de lange ochtendwandeling besloot Sophie een dutje te doen om weer wat energie op te laden voor de rest van de dag.
Lernen beginnen
naładować baterie (np. po drzemce)
met je mond vol tanden staan
Toen zijn vrienden plotseling voor zijn deur stonden met een surprise party, stond hij met zijn mond vol tanden.
Lernen beginnen
Nie wiedzieć co powiedzieć (np. ze zdziwienia / zawstydzenia)
idiom
de belediging
als iemand iets zegt of doet wat jou boos maakt
Bijna iedereen spreekt heel goed Engels, dus als iemand hoort dat ik niet zonder accent Nederlands spreek, antwoorden zij meteen in het Engels. Dat is echt een belediging.
Lernen beginnen
zniewaga (np. powiedzieć coś niemiłego)
(ENG) insult
praten over koetjes en kalfjes
praten over onbelangrijke dingen, voor het sociale contact
Met mijn collega’s ben ik altijd klaar voor een praatje over ‘koetjes en kalfjes’.
Lernen beginnen
prowadzenie pogawędki (np. o pierdołach)
(ENG) small talk
het is heel herkenbaar
iedereen begrijpt meteen wat je bedoelt
Nederlanders houden nu eenmaal van klagen, dus dat is altijd heel herkenbaar voor iedereen.
Lernen beginnen
jest bardzo rozpoznawalne (np. jakaś sytuacja)
alsof hij water zag branden
De uitdrukking 'alsof hij water zag branden' betekent dat iemand heel verbaasd is, omdat water normaal gesproken niet kan branden. Het idee komt voort uit de onmogelijkheid van het fenomeen, wat verwondering of verbazing uitdrukt.
Toen ze hem vertelde dat ze de loterij had gewonnen, keek hij haar aan alsof hij water zag branden.
Lernen beginnen
być niezwykle zdziwionym (np. po wygraniu loterii)
idiom
(haar) schaapjes op het droge hebben
De uitdrukking 'haar schaapjes op het droge hebben' betekent dat iemand financieel veilig is en zich geen zorgen meer hoeft te maken over geld.
Ze heeft haar schaapjes op het droge, dus ze maakt zich geen zorgen over de toekomst.
Lernen beginnen
być zabezpieczonym finansowo (np. poprzez oszczędności)
idiom
de opstand
dat je gaat vechten tegen de machthebbers (= de mensen die de baas zijn).
Hij begon een opstand tegen de koning van Spanje.
Lernen beginnen
bunt (np. na statku)
de ketter
scheldnaam voor iemand die het verkeerde geloof heeft
Hij is een streng katholiek. Hij noemt de protestanten ‘ketters’.
Lernen beginnen
heretyk
stuk slaan
Ze slaan de beelden in de kerken stuk.
Lernen beginnen
rozbić na kawałki (np. wazę)
heilig geloven in
met je hele hart geloven dat iets waar of goed is
Balthasar Gerards uit Frankrijk is een streng katholiek en gelooft heilig in de koning, Filips de Tweede.
Lernen beginnen
mocno wierzyć w (np. młody talent)
land te veroveren
land in een oorlog van de andere partij afpakken
In het begin van de oorlog veroverde Spanje veel land in Nederland, maar later kreeg Nederland weer de controle over het gebied van de rivieren.
Lernen beginnen
podbić ziemię (np. podczas wojny)
oprichten
een organisatie officieel starten (vaak met een officieel document)
In 1602 werd de VOC opgericht, de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Lernen beginnen
zakładać (np. organizację)
geld bij elkaar te leggen
Handelaren in Holland en Zeeland legden hun geld bij elkaar.
Lernen beginnen
gromadzić / zebrać pieniądze (np. na fundusz)
(ENG) to fund
hout zagen
Zo kon bijvoorbeeld hout gezaagd worden voor de schepen.
Lernen beginnen
piłować drewno (np. piłą)
de adel
Kom kijken hoe de adel leeft.
Lernen beginnen
szlachta (np. nie pracuje)
nootmuskaat
Een specerij: het poeder dat gemaakt is van een noot van een muskaatboom.
Op smaak brengen met peper, zout, nootmuskaat.
Lernen beginnen
gałka muszkatołowa
hoogbegaafd
heel intelligent
Eise Eisinga werd in 1744 geboren. Hij was hoogbegaafd. Maar omdat zijn vader een eenvoudig beroep had, mocht hij niet naar het gymnasium.
Lernen beginnen
utalentowany / bardzo inteligentny (np. Einstein)
voorspellen
zeggen dat iets in de toekomst gaat gebeuren
Ik kan de toekomst niet voorspellen.
Lernen beginnen
przewidywać (np. przyszłość)
slingeren
De planeten en de maan zouden tegen elkaar botsen. Daardoor zou de aarde tegen de zon worden geslingerd en verbranden.
Lernen beginnen
hustać się (np. na huśtawce)
in werkelijkheid
in de realiteit; niet zoals het lijkt, maar zoals het écht is
De planeten leken wel dicht bij elkaar te staan, maar in werkelijkheid zaten er tientallen of zelfs honderden miljoenen kilometers afstand tussen.
Lernen beginnen
w rzeczywistości (np. trawa jest zielona)
verlagen
Om te beginnen verlaagde Eise het plafond in zijn woonkamer.
Lernen beginnen
obniżyć (np. sufit)
tegenvallen
slechter gaan dan je dacht toen je begon
Toen hij begon dacht Eise dat het werk een half jaar zou duren, maar dat viel tegen: uiteindelijk duurde het 7 jaar.
Lernen beginnen
zawieść / iść gorzej niż się wydawało (np. budowa domu)
iets ongekends
iets unieks, iets wat nog nooit gebeurd is
In 1789 gebeurde er iets ongekends in Europa: de Franse Revolutie.
Lernen beginnen
coś bezprecedensowego / niezwykłego (np. jakieś wydarzenie)
de oogst
De boeren moesten belasting betalen en een deel van hun oogst afstaan.
Lernen beginnen
żniwa (np. na roli)
overigens
Overigens heb ik gisteren heerlijke stroopwafels bij die nieuwe bakker gekocht.
Lernen beginnen
z resztą / swoją drogą (np. co nas to obchodzi)
aanvankelijk
Het nationaal socialisme was aanvankelijk niet zo sterk in deze partij vertegenwoordigd.
Lernen beginnen
początkowo / najpierw (np. początkowo nie był reprezentowany)
onder aanvoering van
In Nederland werd onder aanvoering van Hendrikus Colijn, leider van de Anti-Revolutionaire Partij en de toenmalige regering, de neutraliteitspolitiek van stal gehaald.
Lernen beginnen
pod przywództwem (np. generała)
beloftes
Zijn vriendin doet beloftes die ze niet kan houden.
Lernen beginnen
obietnice (np. składane przyjacielowi)
gevangen te nemen
Rond Den Haag werden Duitse luchtlandingstroepen gedropt met de bedoeling de regering en de koninklijke familie gevangen te nemen.
Lernen beginnen
schwytać (np. premiera podczas wojny)

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.