→ De Samenleving → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
musieć (zawsze z nie) Lernen beginnen		hoeven; hoefde; gehoeven
mieć odwagę Lernen beginnen		durven - durfde - gedurfd
zapytać Lernen beginnen		vragen
próbować Lernen beginnen		proberen
Obiecywać Lernen beginnen		beloven - heeft beloofd
zaczynać Lernen beginnen		beginnen
decydować Lernen beginnen		besluiten - besloot - besloten
nadzieję mieć Lernen beginnen		hopen
oczekiwać Lernen beginnen		verwachten
zapomnieć Lernen beginnen		vergeten - vergat - vergeten
chodzić Lernen beginnen		lopen
leżeć Lernen beginnen		liggen
siedzieć Lernen beginnen		zitten
stać Lernen beginnen		staan
móc (mieć pozwolenie) Lernen beginnen		mogen
musieć Lernen beginnen		moeten
zrób test pisemny Lernen beginnen		schrijftoets maken
móc, potrafić Lernen beginnen		kunnen
chcieć Lernen beginnen		willen
wyrazenie propozycji (czy zrobimy to później?) Lernen beginnen		zullen (zullen we dat later doen?)
dać (dać obciąć włosy) Lernen beginnen		laten (de haren laten knippen)
iść (wyrażenie przyszłości) Lernen beginnen		gaan
nadal żyć Lernen beginnen		blijven wonen
przyjsc do kogos zjesc Lernen beginnen		komen bij iemand eten
przytulny Lernen beginnen		gezellig
rozczarowanie Lernen beginnen		de teleurstelling
nerwowy, nerwowy Lernen beginnen		zenuwachtig, nerveus
wesoły, wesoły, pełen humoru Lernen beginnen		blij, vrolijk, goedgehumeurd
smutek Lernen beginnen		het verdriet
smutny, rozczarowany, przygnębiony, zepsuty Lernen beginnen		verdrietig, teleurgesteld, gedeprimeerd, slechtgehumeurd
zły, zły Lernen beginnen		boos, kwaad
zirytowany Lernen beginnen		geïrriteerd
wściekły Lernen beginnen		woedend
niepokój, lęk Lernen beginnen		angst
bać się czegoś Lernen beginnen		bang zijn voor
coś mnie przeraża Lernen beginnen		iets maakt me bang
Nie mam odwagi Lernen beginnen		dat durf ik niet
Obawiam się, że... Lernen beginnen		ik vrees dat...
Uważam coś za straszne Lernen beginnen		ik vind iets eng
śmiertelnie boję się pająków Lernen beginnen		ik ben als de dood voor spinnen
gniew Lernen beginnen		boosheid
pijany Lernen beginnen		dronken, zat
podrażnienie, irytacja Lernen beginnen		irritatie
no co robisz? Lernen beginnen		Wat doe je nou?
Co teraz zrobiłeś? Lernen beginnen		Wat heb je nu weer gedaan?
Mam tego dość! Mam tego dość! Lernen beginnen		ik ben het zat! ik ben het spuugzat!
Skończyłem z tym! Lernen beginnen		Ik ben er helemaal klaar mee!
A teraz to już koniec! Lernen beginnen		En nu is het afgelopen!
Starczy juz! koniec Lernen beginnen		Zo is het genoeg!
mam tego dość! (potąd) Lernen beginnen		het zit me tot hier!
Miarka się przebrała! Lernen beginnen		Dat is de druppel!
To niedorzeczne! Lernen beginnen		Dit is belachelijk!
Powinieneś się wstydzić! Lernen beginnen		Je moest je schamen!
Przepraszam, ale teraz posunąłeś sie za daleko Lernen beginnen		Sorry, maar nu ga je echt te ver.
Nie podoba mi się to co robisz Lernen beginnen		Ik vind het niet leuk wat je doet
Nie podoba mi się to... Lernen beginnen		Ik vind het niet leuk dat...
przeprosiny Lernen beginnen		excuses
poczucie winy Lernen beginnen		schuldgevoel
Przepraszam Lernen beginnen		Sorry!
Przykro mi Lernen beginnen		Het spijt me.
Nie zrobię tego więcej. Lernen beginnen		Ik zal het niet meer doen.
To nie może się powtórzyć. Lernen beginnen		Dit mag niet meer gebeuren.
Wstydzę się! Lernen beginnen		Ik schaam me zo!
Przepraszam, nie taka była intencja. Lernen beginnen		Sorry, dat was niet de bedoeling.
Przepraszamy za niedogodności Lernen beginnen		Excuses voor het ongemak
antypatia, niechęć Lernen beginnen		hekel
niechęć, wstręt Lernen beginnen		afkeer
nienawidzę tego Lernen beginnen		hekel aan hebben
mieć niechęć do czegoś Lernen beginnen		een afkeer van iets hebben
Myślę, że zupa grochowa jest obrzydliwa. Lernen beginnen		ik vind erwtensoep vies.
groszek Lernen beginnen		erwten
Skręca mnie od tego. Lernen beginnen		Ik ga ervan over m’n nek.
zdegustowany Lernen beginnen		walgen van
Jestem zdegustowany szpinakiem. Lernen beginnen		Ik walg van spinazie.
nie przepadam za szpinakiem Lernen beginnen		ik houd niet zo van spinazie.
To nie jest tak naprawdę moja muzyka Lernen beginnen		Dit is niet echt mijn muziek
Daj mi... Lernen beginnen		Geef mij maar...
Źle się czuję Lernen beginnen		Ik voel me rot
Czuję się nieszczęśliwy. (beznadziejnie) Lernen beginnen		Ik voel me ellendig.
współczucie Lernen beginnen		medeleven
Co się dzieje? Lernen beginnen		Wat is er aan de hand?
Czy coś jest z tobą nie tak? Lernen beginnen		Is er iets met je?
Jak źle dla ciebie! Lernen beginnen		Wat erg voor je!
Chcesz o tym porozmawiać? Lernen beginnen		Wil je erover praten?
Mogę to sobie wyobrazić. Lernen beginnen		Dat kan ik me goed voorstellen.
Rozumiem jak się czujesz. Lernen beginnen		Ik begrijp hoe je je voelt.
Mogę ci pomóc? Lernen beginnen		Kan ik je helpen?
trzymaj sie Lernen beginnen		Sterkte!
głowa do góry, wszystko będzie dobrze Lernen beginnen		Kop op, het komt wel goed
Nie poddawaj się Lernen beginnen		Laat de moed niet zakken!
rozczarowanie Lernen beginnen		teleurstelling
Szkoda! Lernen beginnen		Dat is jammer!
Jestem rozczarowany! Lernen beginnen		Daar baal ik van!
Cholera! / Kurde! / Cholera! Lernen beginnen		Verdomme! / Potverdorie! /Shit!
Rozczarowujesz mnie Lernen beginnen		Je stelt me teleur.
Co za rozczarowanie/ zawód! Lernen beginnen		Wat een tegenvaller!
Moje marzenie legło w gruzach Lernen beginnen		Mijn droom valt in duigen
Czy możesz mnie trochę wesprzeć? Lernen beginnen		Kan je me een beetje steunen?
ulga Lernen beginnen		opluchting
Szczęśliwie Lernen beginnen		Gelukkig!
Co za ulga! Lernen beginnen		Wat een opluchting!
Hej, hej, to przynosi ulgę! Lernen beginnen		Hè, hè, dat lucht op!
To nie jest takie złe. Lernen beginnen		Dat valt best mee.
Nie było tak źle Lernen beginnen		Het viel best mee
radość Lernen beginnen		blijheid
entuzjazm Lernen beginnen		enthousiasme
Cieszę się, że to się udało Lernen beginnen		Ik ben zo blij dat gelukt is
Jak miło, że jest Ci lepiej Lernen beginnen		Wat fijn dat je weer beter bent
Co to za zabawa! Lernen beginnen		Wat leuk!
Świetnie Lernen beginnen		Geweldig
Fantastycznie Lernen beginnen		Fantastisch
Pięknie, lśniąco Lernen beginnen		Schitterend
lśnić, iskrzyć się Lernen beginnen		schitteren
czadowo! Lernen beginnen		Te gek!
być zazdrosnym o Lernen beginnen		jaloers zijn op
doświadczenie Lernen beginnen		de erwaring
okazywać współczucie Lernen beginnen		medeleven tonen
To mi pasuje Lernen beginnen		Dat past voor me
reklamacje, skargi Lernen beginnen		klachten
złożyć reklamację Lernen beginnen		een klacht indienen
napisz list reklamacyjny Lernen beginnen		klachtbrief schrijven
rozpatrywać, wziąć pod uwagę Lernen beginnen		aan bod komen
paragon Lernen beginnen		het bonnetje
na chwilę, przez chwilę Lernen beginnen		een tijdje
w tym samym miejscu Lernen beginnen		op dezelfde plaats
spóźnić się na pociąg Lernen beginnen		de trein missen
idź do domu Lernen beginnen		naar huis gaan
ponieważ (ponieważ pociąg jest opóźniony) Lernen beginnen		want (want de trein heeft vertraging)
ale (ale jutro muszę pracować / ale muszę pracować) Lernen beginnen		maar (maar morgen moet ik werken / maar ik moet werken)
i (i wieje mocno) Lernen beginnen		en (en het waait hard)
lub (lub będzie padać) Lernen beginnen		of (of het gaat regenen)
więc (więc mogę prowadzić / mogę prowadzić) Lernen beginnen		dus (dus ik mag autorijden/ mag ik autorijden)
ponieważ (ponieważ mój rower jest zepsuty) Lernen beginnen		omdat (omdat mijn fiets kapot is)
jeśli (gdy jest ładna pogoda) Lernen beginnen		als (als het lekker weer is)
podczas gdy (podczas gdy czytam gazetę) Lernen beginnen		terwijl (terwijl ik de krant lees)
chociaż/ mimo że (chociaż nie jest bogaty) Lernen beginnen		hoewel (hoewel hij niet rijk is)
jak tylko (jak tylko będę miał osiemnaście lat) Lernen beginnen		zodra (zodra ik achttien ben)
przed (zanim pójdę do łóżka) Lernen beginnen		voordat (voor ik naar bed ga)
po (po tym, jak kupił rower) Lernen beginnen		nadat (nadat hij een fiets heeft gekocht)
dopóki/ do momentu gdy (dopóki nie zjemy razem) Lernen beginnen		totdat (totdat we samen gaan eten)
dlatego (tylu ludzi jechało autobusem) Lernen beginnen		zodat (zodat vele mensen de bus namen)
wtedy (kiedy do mnie zadzwoniłeś) Lernen beginnen		toen (toen jij me belde)
wyliczenie (użycie: i) Lernen beginnen		opsomming (gebruik: en)
wybór (użyj: lub) Lernen beginnen		keuze (gebruik: of)
warunek (użyj: jeśli) Lernen beginnen		voorwaarde (gebruik: als)
argument (użyj: ponieważ, ponieważ) Lernen beginnen		argument (gebruik: want, omdat)
sprzeczność (użyj: ale, chociaż) Lernen beginnen		tegenstelling (gebruik: maar, hoewel)
konsekwencja (użyj: więc, dlatego) Lernen beginnen		gevolg (gebruik: dus, zodat)
timing (użyj: while, when, before, after, totda, once) Lernen beginnen		tijdsbepaling (gebruik: terwijl, toen, voordat, nadat, totdat, zodra)
zdenerwowany Lernen beginnen		zeneuwachtig
przed snem Lernen beginnen		voor het slapengaan
rozpakować Lernen beginnen		uitpakken
surfować po Internecie Lernen beginnen		op internet surfen
krytykować kogoś Lernen beginnen		kritiek op iemand
Zanim cię poznałem Lernen beginnen		Voordat ik je leerde kennen
Zawsze robię na co mam ochote Lernen beginnen		ik altijd mijn zin doen
uparty Lernen beginnen		koppig
Jak sądzisz? Lernen beginnen		Wat vind jij?
co o tym sądzisz / myślisz? Lernen beginnen		wat vind/ denkt u daarvan?
co myślisz? Lernen beginnen		wat denk jij?
Co o tym sądzicie? Lernen beginnen		Hoe denken jullie erover?
uważam / myślę, że... Lernen beginnen		Ik vind/ denk dat...
moim zdaniem... Lernen beginnen		volgens mij...
z jednej strony ... z drugiej Lernen beginnen		aan de ene kant ... aan de andere kant
po pierwsze... po drugie ... po trzecie... Lernen beginnen		ten eerste... ten tweede... ten derde...
Masz rację Lernen beginnen		Je hebt gelijk
Też tak myślę / uważam Lernen beginnen		Dat vind/ denk ik ook
Nie wydaje mi się / nie uważam tak Lernen beginnen		Dat vind / denk ik niet
Co za bzdury! Lernen beginnen		Wat een onzin!
Jak do tego doszedłeś! Lernen beginnen		Hoe kom jij erbij!
Zgadzam się / nie zgadzam się Lernen beginnen		ik ben het ermee eens / ik ben het er niet mee eens
(Nie) zgadzam się z tym, ponieważ... Lernen beginnen		Daar ben ik het (niet) mee eens, want...
mylące Lernen beginnen		verwarrend
trunek Lernen beginnen		sterke drank
miasta - miasta Lernen beginnen		de stad - de steden
płeć Lernen beginnen		het geslacht
uczą się od siebie nawzajem Lernen beginnen		ze leren van elkaar
odpowiedzialność za Lernen beginnen		de verantwoordelijkheid voor
podróżować po całym świecie Lernen beginnen		de wereld rondvaren
zatwierdzenie Lernen beginnen		goedkeuring
niewłaściwe użycie Lernen beginnen		misbruik maken van
Nie mam zdania Lernen beginnen		Ik heb geen mening
Nie mam pojęcia Lernen beginnen		ik heb geen idee
Nie mam na ten temat zdania Lernen beginnen		ik heb daar geen mening over
ustalone godziny pracy Lernen beginnen		vaste werkuren
ograniczać Lernen beginnen		beperken
Mam taką nadzieję! Lernen beginnen		Ik hoop van vel!
obecnie, aktualnie Lernen beginnen		tegenwoordig
Nie mam porównania Lernen beginnen		ik heb geen vergelijking
ustawić limity Lernen beginnen		om grenzen te stellen
okres dojrzewania Lernen beginnen		puberteit
kraść Lernen beginnen		stelen
zażywać narkotyki Lernen beginnen		drugs gebruiken
włamać się w coś Lernen beginnen		ergens inbreken
to (nie)jest dozwolone Lernen beginnen		dat mag (niet)
daje ci możliwość wyboru Lernen beginnen		mogelijkheid geven om te kiezen
mniej więcej Lernen beginnen		min of meer
żeglarstwo (też: żeglarstwo) Lernen beginnen		zeilen (ook: zeil)
dorastające dzieci Lernen beginnen		puberende kinderen
czasami / czasami Lernen beginnen		weleens / af en toe
wiele odpowiedzi jest poprawnych Lernen beginnen		meerdere antwoorden zijn correct
walczyć, bić się Lernen beginnen		vechten
wandalizm Lernen beginnen		vandalisme
mieć przy sobie broń Lernen beginnen		een wapen bij je hebben
kradzież roweru Lernen beginnen		fietsendiefstal
rozpalić ogień Lernen beginnen		vuurtje stoken
kradzież sklepowa Lernen beginnen		winkeldiefstal
rzucać kamieniami Lernen beginnen		met stenen gooien
rozmawiać o tajemnicach Lernen beginnen		over geheimen praten
mieć przed kimś sekrety Lernen beginnen		geheimen voor iemand hebben
karać Lernen beginnen		straffen
podejście pozytywne Lernen beginnen		positief benaderen
sędzia Lernen beginnen		scheidsrechter
kucharz Lernen beginnen		kok
gospodyni domowa Lernen beginnen		huisvrouw
sprzątaczka Lernen beginnen		schoonmaakster
zwykle rano Lernen beginnen		meestal ’s ochtends
wyprowadza swojego psa Lernen beginnen		ze laat haar hond uit
opiekun Lernen beginnen		mantelzorger
opieka nieformalna Lernen beginnen		mantelzorg
ludzie w potrzebie Lernen beginnen		hulpbehoevenden
niepełnosprawni Lernen beginnen		gehandicapten
przewlekle chory Lernen beginnen		chronisch zieken
troszczyć się o kogoś przez kogoś Lernen beginnen		zoorg voor iemand door iemand
krewni Lernen beginnen		familieleden
jest nieopłacony Lernen beginnen		onbetaald is
odpowiedzialność Lernen beginnen		verantwoordelijkheid
rumienić się Lernen beginnen		blozen
być niepewnym Lernen beginnen		onzeker zijn
bardzo cicho Lernen beginnen		heel stil
nagle zaczyna płakać Lernen beginnen		begint plotseling te huilen
recenzję - przejrzeć / recenzować Lernen beginnen		beoordelen
Otoczenie Lernen beginnen		de omgeving

de samenleving

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr