das Wörterbuch Brasilianisches Portugiesisch Minus niederländisch

Português brasileiro - Nederlands, Vlaams

acidente Holländisch:

1. ongeluk ongeluk


Een ongeluk komt zelden alleen.
Het ongeluk is eergisteren gebeurd.
Alleen wie ongeluk kent, weet geluk te waarderen.
Haar zorgeloosheid leidde tot een ongeluk.
Hij gaf mij de schuld van het ongeluk.
Dat ging per ongeluk!
Op de terugweg naar huis had hij een ongeluk.
Ik werd opgeroepen naar de plek van het ongeluk te komen.
Hij deed per ongeluk zout in zijn kopje koffie.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Weet je die dag nog, dat we dat ongeluk gezien hebben?
Joan brak haar linkerarm in het ongeluk.
Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.
Zijn gezondheid is verslechterd sinds het ongeluk.
O nee, ik heb mijn vinger per ongeluk afgezaagd! Wat nu?