Moja lekcja

 0    162 Datenblatt    guest2211451
Lernen beginnen

mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
siostra
Lernen beginnen
de zus
siostra
Lernen beginnen
de zus
krótki, krotko
Lernen beginnen
kort
córka
Lernen beginnen
de dochter
były, była, eks
Lernen beginnen
de ex
ojciec
Lernen beginnen
de vader
weekend
Lernen beginnen
het weekend
wakacje
Lernen beginnen
de vakantie
matka
Lernen beginnen
de moeder
rodzice
Lernen beginnen
de ouders
dziadek
Lernen beginnen
de opa
babcia
Lernen beginnen
de oma
brat
Lernen beginnen
de broer
kuzyn
Lernen beginnen
de neef
kuzynka
Lernen beginnen
de nicht
stosunek, relacja
Lernen beginnen
de relatie
młody
Lernen beginnen
jong
blond
Lernen beginnen
blond
przystojny
Lernen beginnen
knap
szczupły
Lernen beginnen
slank
sportowy
Lernen beginnen
sportief
dziewczyna
Lernen beginnen
het meisje
oglądać, widzieć
Lernen beginnen
kijken
dużo
Lernen beginnen
veel
rozumieć
Lernen beginnen
begrijpen
Czy ty to rozumiesz?
Lernen beginnen
begrijp jij dat?
ile masz sióstr?
Lernen beginnen
hoeveel zussen heb je?
pasujesz do mnie
Lernen beginnen
pas jij bij mij?
pasować
Lernen beginnen
passen
ciemny
Lernen beginnen
donker
duży
Lernen beginnen
groot
jesteś trochę gruby
Lernen beginnen
jij bent een beetje dik
Hobby
Lernen beginnen
de hobby
czytać
Lernen beginnen
lezen
gotować
Lernen beginnen
koken
piłka nożna
Lernen beginnen
het voetbal
mówić
Lernen beginnen
spreken
Chcę z tobą porozmawiać po holendersku
Lernen beginnen
ik wil Nederlands met jou spreken
przegapić, tęsknić
Lernen beginnen
missen
włosy
Lernen beginnen
het haar
grać w piłkę nożną
Lernen beginnen
voetballen
książka
Lernen beginnen
het boek
rower
Lernen beginnen
de fiets
Jak ona wygląda?
Lernen beginnen
Hoe ziet ze eruit?
Jak wyglądasz?
Lernen beginnen
Hoe ziet jij eruit?
duży mały
Lernen beginnen
groot-klein
gruby chudy
Lernen beginnen
dik- dun
przystojny
Lernen beginnen
knap
brzydki
Lernen beginnen
lelijk
ona ma okulary.
Lernen beginnen
zij heeft een bril.
On ma brodę.
Lernen beginnen
hij heeft een baard.
On ma wąsy
Lernen beginnen
hij heeft een snor
jaka ona jest?
Lernen beginnen
hoe is ze?
ona jest miła.
Lernen beginnen
zij is aardig.
jest niemiły.
Lernen beginnen
hij is onaardig.
jesteś poważny
Lernen beginnen
jullie zijn serieus
jesteśmy szczęśliwi.
Lernen beginnen
we zijn vrolijk.
on jest romantyczny.
Lernen beginnen
hij is romatisch.
ona jest cicha
Lernen beginnen
zij is stil
zajęty, głośny, ruchliwy
Lernen beginnen
druk
przyzwoicie, skromny, znośnie
Lernen beginnen
netjes
niechlujny
Lernen beginnen
slordig
bardzo dobry pomysł
Lernen beginnen
een heel goed idee
w ogole nie przyjemny
Lernen beginnen
helemaal niet gezellig
być, stać się
Lernen beginnen
worden
Petra szuka prezentu.
Lernen beginnen
Petra zoekt een cadeau.
nosić
Lernen beginnen
dragen
ona nosi okulary.
Lernen beginnen
ze draagt een bril.
ona jest słodka.
Lernen beginnen
ze is lief.
dzieci
Lernen beginnen
de kinderen
parasole
Lernen beginnen
de paraplu’s
siostry
Lernen beginnen
de zussen
okulary
Lernen beginnen
de brillen
synowie
Lernen beginnen
de zonen
oczy
Lernen beginnen
de ogen
lata
Lernen beginnen
de jaren
domy
Lernen beginnen
de huizen
kuzynostwo
Lernen beginnen
de neven
listy
Lernen beginnen
de brieven
dziś wieczorem
Lernen beginnen
vanavond
Czy jest Pan żonaty?
Lernen beginnen
Ben je getrouwd?
chłopiec
Lernen beginnen
jongen
pociąg
Lernen beginnen
trein
między
Lernen beginnen
tussen
oba, oboje, obydwoje
Lernen beginnen
allebei
Piekarz
Lernen beginnen
de bakker
Supermarket
Lernen beginnen
de supermarkt
móc
Lernen beginnen
kunnen
mięso
Lernen beginnen
het vlees
chleb
Lernen beginnen
het brood
jajko
Lernen beginnen
het ei
jajka
Lernen beginnen
de eieren
mleko
Lernen beginnen
de melk
ser
Lernen beginnen
de kaas
owoc
Lernen beginnen
het fruit
jabłko
Lernen beginnen
de appel
masło
Lernen beginnen
boter
kawa
Lernen beginnen
de koffie
kurczak
Lernen beginnen
de kip
banan
Lernen beginnen
banaan
banan
Lernen beginnen
banaan
herbata
Lernen beginnen
de thee
cytryna
Lernen beginnen
citroen
cebula
Lernen beginnen
ui
ogórek
Lernen beginnen
komkommer
ryż
Lernen beginnen
rijst-
szynka
Lernen beginnen
ham
truskawka
Lernen beginnen
Aardbei
sól
Lernen beginnen
het zout
kapusta
Lernen beginnen
kool
warzywo
Lernen beginnen
de groente
praca
Lernen beginnen
het werk
klient
Lernen beginnen
de klant
za
Lernen beginnen
achter
wieprzowina
Lernen beginnen
varkensvlees
siedzieć
Lernen beginnen
zitten
produkt
Lernen beginnen
het product
ludzie
Lernen beginnen
de mensen
wiadomość
Lernen beginnen
de boodschap
zakupy
Lernen beginnen
boodschappen doen
móc, mieć pozwolenie
Lernen beginnen
mogen
dlatego
Lernen beginnen
daarom
rzecz
Lernen beginnen
het ding
na przykład
Lernen beginnen
bijvoorbeeld
pieczęć, znaczek
Lernen beginnen
de zegel
róg
Lernen beginnen
de hoek
stroopwafel
Lernen beginnen
de stroopwafel
sprzedawać
Lernen beginnen
verkopen
wnuk
Lernen beginnen
het kleinkind
mądry, pojętny
Lernen beginnen
slim
Rzeźnik
Lernen beginnen
de slager
kucharz
Lernen beginnen
de kok
kawiarnia
Lernen beginnen
het cafe
świeży
Lernen beginnen
vers
zdrowy
Lernen beginnen
gezond
drogi
Lernen beginnen
duur
Pizza
Lernen beginnen
de pizza
ryż
Lernen beginnen
de rijst
kwaśny
Lernen beginnen
zuur
tani
Lernen beginnen
goedkoop
sklep
Lernen beginnen
het winkel
Czy mogę cię o coś zapytać?
Lernen beginnen
Mag ik u iets vragen?
czy mogę cię o coś zapytać?
Lernen beginnen
kan ik u iets vragen?
Czy masz...?
Lernen beginnen
Hebt u...?
Możesz znaleźć bitą śmietanę z mlekiem
Lernen beginnen
U kunt slagroom bij melk vinden
przepraszam, że bita śmietana jest skończona
Lernen beginnen
sorry de slagroom is op
Gdzie jest jajko?
Lernen beginnen
Waar staat een eieren?
w trzecim korytarzu po prawej.
Lernen beginnen
in de derde gang rechts.
gdzie mogę znaleźć piwo?
Lernen beginnen
waar kan ik het bier vinden?
czy moge zaplacic karta?
Lernen beginnen
kan ik pinnen?
Tak, to możliwe.
Lernen beginnen
Ja dat kan.
chcesz znaczki?
Lernen beginnen
wilt u zegels?
Tak proszę.
Lernen beginnen
Ja, graag.
Czy masz kartę klienta?
Lernen beginnen
Hebt u een klantenkaart?
Tak proszę.
Lernen beginnen
Ja, alstublieft.
Sernik jest smaczny.
Lernen beginnen
De kwarktaart is lekker.
Pyszny sernik.
Lernen beginnen
De lekkere kwarktaart.
Tak oczywiście.
Lernen beginnen
Ja, hoor.
szybko szybko
Lernen beginnen
snel- snelle
przystojny-przystojny
Lernen beginnen
knap- knappe
świetnie Świetnie
Lernen beginnen
groot- grote
drogi
Lernen beginnen
lief- lieve
Karteikarten erstellen
Nederlands, Vlaams

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.