→ Moja Lekcja → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
co? Lernen beginnen		wat?
kto? Lernen beginnen		wie?
gdzie? Lernen beginnen		waar?
który? Lernen beginnen		welke? (welk?)
kiedy? Lernen beginnen		wanneer?
dlaczego? Lernen beginnen		waarom?
czyje? Lernen beginnen		wiens?
jak? Lernen beginnen		hoe?
dużo Lernen beginnen		veel
ile? Lernen beginnen		hoeveel?
jak długo? Lernen beginnen		hoelang?
rozwiedziony Lernen beginnen		gescheiden
razem z Lernen beginnen		samen met
mały Lernen beginnen		klein / kleine
duży Lernen beginnen		groot / grote
tam Lernen beginnen		daar
leżeć (np gdzie leży Belgia) Lernen beginnen		liggen
stać Lernen beginnen		staan
poprzedni Lernen beginnen		vorig / vorige
następny Lernen beginnen		volgend / volgende
list Lernen beginnen		de brief
tygodnie Lernen beginnen		de weken
pytanie Lernen beginnen		de vraag
kobiety Lernen beginnen		de vrouwen
przyjaciele Lernen beginnen		de vrienden
miesiące Lernen beginnen		de maanden
pytania Lernen beginnen		de vragen
nazywać się Lernen beginnen		heten
mieszkać, mieszkamy, mieszkacie, mieszkają Lernen beginnen		wonen
pochodzić Lernen beginnen		komen
mówić Lernen beginnen		spreken
pisać Lernen beginnen		schrijven
słuchać Lernen beginnen		luisteren naar
czytać Lernen beginnen		lezen
być Lernen beginnen		zijn
mieć Lernen beginnen		hebben
witać Lernen beginnen		begroeten
powtarzać Lernen beginnen		herhalen?
przepraszam Lernen beginnen		wablief
Co mówisz? Lernen beginnen		wat zeg je?
powiedzieć Lernen beginnen		zeggen
robić Lernen beginnen		doen
wiem, wiesz, wie Lernen beginnen		weet
Pokój Lernen beginnen		kamer
stół Lernen beginnen		tafel
iść Lernen beginnen		gaan
gdzie Lernen beginnen		waar
krzesło Lernen beginnen		stoel
łóżko Lernen beginnen		bed
ojciec Lernen beginnen		de vader
zawsze Lernen beginnen		altijd
który Lernen beginnen		welke
talerz Lernen beginnen		bord
ucho Lernen beginnen		het oor
mleko Lernen beginnen		de melk
łyżka Lernen beginnen		lepel
garnek Lernen beginnen		pot
patelnia Lernen beginnen		pan
drzwi Lernen beginnen		deur
masło Lernen beginnen		boter
śniadanie Lernen beginnen		het ontbijt
chleb Lernen beginnen		het brood
jabłko Lernen beginnen		de appel
ryż Lernen beginnen		rijst-
umywalka Lernen beginnen		lavabo
okno Lernen beginnen		raam
wieszak na ubrania Lernen beginnen		kapstok
wino Lernen beginnen		de wijn
pomidor Lernen beginnen		tomaat
kawa Lernen beginnen		de koffie
truskawka Lernen beginnen		Aardbei
cebula Lernen beginnen		ui
banan Lernen beginnen		banaan
parapet Lernen beginnen		vensterbank
szynka Lernen beginnen		ham
ziemniak Lernen beginnen		aardappel
kurczak Lernen beginnen		de kip
nauczycielka Lernen beginnen		lerares
nazwisko rodowe Lernen beginnen		familienaam
wyjazd Lernen beginnen		vertrek
samolot Lernen beginnen		vliegtuig
styczeń Lernen beginnen		januari
luty Lernen beginnen		februari
marzec Lernen beginnen		maart
kwiecień Lernen beginnen		april
maj Lernen beginnen		mei
czerwiec Lernen beginnen		juni
lipiec Lernen beginnen		juli
sierpień Lernen beginnen		augustus
wrzesień Lernen beginnen		september
październik Lernen beginnen		oktober
listopad Lernen beginnen		november
grudzień Lernen beginnen		december
wiosna Lernen beginnen		de lente
lato Lernen beginnen		de zomer
jesień Lernen beginnen		herfst
zima Lernen beginnen		de winter
po Lernen beginnen		na
Wszystkiego najlepszego Lernen beginnen		Gefeliciteerd!
Gratulacje! Lernen beginnen		Proficiat!
Szczęśliwych urodzin! Lernen beginnen		Gelukkige verjaarddag!
Na zdrowie (imię)! Lernen beginnen		Op de gezondheid van (naam)!
Jeszcze wiele lat! Lernen beginnen		Nog vele jaren!
Niech żyje (imię)! Lernen beginnen		Leve (naam)!
Zdrowia! Lernen beginnen		Gezondheid!
pierwszy Lernen beginnen		eerste
drugi Lernen beginnen		tweede
jego Lernen beginnen		zijn
trzeci Lernen beginnen		derde
czwarty Lernen beginnen		vierde
piąty Lernen beginnen		vijfde
klienci Lernen beginnen		klanten
rabaty Lernen beginnen		kortingen
chętnie, proszę Lernen beginnen		graag
Wtorek Lernen beginnen		dinsdag
Poniedziałek Lernen beginnen		maandag
Środa Lernen beginnen		woensdag
Czwartek Lernen beginnen		donderdag
Piątek Lernen beginnen		vrijdag
Sobota Lernen beginnen		zaterdag
Niedziela Lernen beginnen		zondag
muszę, musisz, musi Lernen beginnen		moet
dom Lernen beginnen		huis
robię Lernen beginnen		doe
czternaście Lernen beginnen		veertien
jedenaście Lernen beginnen		elf
dwadzieścia Lernen beginnen		twintig
święta Lernen beginnen		feestendagen
dzień zamknięcia [gen] Lernen beginnen		sluitingsdag[gen]
otwarte w sposób ciągły Lernen beginnen		doorlopend open
po wcześniejszym umówieniu Lernen beginnen		op afspraak
podpis odręczny Lernen beginnen		handtekening
żonaty Lernen beginnen		gehuwd
niezamężna Lernen beginnen		ongehuwd
płeć Lernen beginnen		geslacht
zawód Lernen beginnen		beroep
wiek Lernen beginnen		de leeftijd
jej Lernen beginnen		haar
gotować Lernen beginnen		kook
data urodzenia Lernen beginnen		Geboortedatum
myje Lernen beginnen		wast
szczotkować Lernen beginnen		poetsen
spacerować Lernen beginnen		lopen
nos Lernen beginnen		de neus
idą do restauracji Lernen beginnen		zij gaan op restaurant
robić zakupy Lernen beginnen		doen boodschappen
ramię Lernen beginnen		de arm
robić obowiązki domowe Lernen beginnen		het huishouden doen
ząb Lernen beginnen		de tand
głowa Lernen beginnen		het hoofd
brzuch Lernen beginnen		buik
kolano Lernen beginnen		de knie
uprawiać sport Lernen beginnen		aan sport doen
wychodzić Lernen beginnen		uitgaan
odprężyć się Lernen beginnen		zich ontspannen
koszule Lernen beginnen		hemden
czy lubisz pływać? Lernen beginnen		zwem jij graag?
Tak, lubię pływać Lernen beginnen		Ja, ik zwem graag
czy on Lubi słuchać radia? Lernen beginnen		Luister hij graag naar de radio?
Tak, on lubi słuchać radia Lernen beginnen		Ja, hij luistert graag naar de radio
Czy ona lubi chodzić do restauracji? Lernen beginnen		Gaat zij graag op restaurant?
Tak, lubi wychodzić do restauracji. Lernen beginnen		Ja, zij gaat graag op restaurant.
Czy lubisz szczotkować? Lernen beginnen		Poets jij graag?
Nie, nie lubię szczotkować. Lernen beginnen		Nee, ik poets niet graag.
Czy lubi zakupy? Lernen beginnen		Doet hij graag boodschappen?
Nie, nie lubi robić zakupów Lernen beginnen		Nee, hij doet niet graag boodschappen.
Lubi ona prasować koszule? Lernen beginnen		Strijkt zij graag hemden?
Nie, ona nie lubi prasować koszul. Lernen beginnen		Nee, zij strijkt niet graag hemden.
Ja opowiadam Lernen beginnen		ik vertel
codzienny Lernen beginnen		elke dag
biorę Lernen beginnen		ik neem
Która jest godzina? Lernen beginnen		Hoe laat is het?
Co ona robi? Lernen beginnen		Wat doet ze?

Moja lekcja

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr