→ Moja Lekcja → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
aanbiden Ik bied cosmetische bedrijfsproducten aan. biedt cosmetische bedrijfsproducten aan. hij bood mij producten aan van een cosmeticabedrijf. Lernen beginnen		oferowac ja oferuje preodukty firmy kosmetycznej. on oferuje produkty firmy kosmetycznej. on zaoferował mi produkty firmy kosmetycznej.
afvallen Ik moet voor de vakantie afvallen. Lernen beginnen		schudnąć Muszę schudnąć przed wakacjami.
aantrekken Het licht trekt nachtvlinders aan. Lernen beginnen		przyciągać Światło przyciąga ćmy.
aanbieden Wat bied je aan? Lernen beginnen		oferować Co proponujesz?
vallen Zij kunnen van de ladder vallen! Lernen beginnen		upaść Mogą spaść z drabiny!
aanwijzen Lernen beginnen		zwrocic uwage
aanpassen Lernen beginnen		dostosuj
aankijken Lernen beginnen		patrzeć na
aankomen Lernen beginnen		przytyć
aankleden Lernen beginnen		ubierać
aansluiten Lernen beginnen		połączyć
aanbevelen Lernen beginnen		polecić
aanraken Lernen beginnen		dotykać
aandringen Lernen beginnen		nalegać
aansteken Lernen beginnen		zapalić
aflopen Lernen beginnen		wygasać
aanvallen Lernen beginnen		atakować
afleveren Lernen beginnen		dostarczać
afpakken Lernen beginnen		na wynos
afnemen Lernen beginnen		zmniejszać
neezitten Lernen beginnen		położyć postawić
neerleggen -leg neer-legde neer-heeft neergelegd1 Lernen beginnen		odłożyć polożyć
meebrengen Lernen beginnen		przynieść że soba
meegaan met Lernen beginnen		iść z. jechać z kimś
meedenken Lernen beginnen		pomyślcie wspolnie
nadenken over Lernen beginnen		myśleć o zastanawiać się nad
langskommen Lernen beginnen		wpaść do kogoś z wizyta
klaarmaken zich -ik maak klaar-ik heb klaargemaakt-ik maakte klaar Lernen beginnen		przygotowuję się
invullen -vul in- vulde in -heeft invuld Lernen beginnen		wypełnić
instappen -ik stap in-ik ben ingestap-ik stapte in Lernen beginnen		wejdź wsiadać do
inschrijven zich Lernen beginnen		zarejestrować zapisywać sie
inpakken (in) Lernen beginnen		pakować (w)
inleveren van Lernen beginnen		doręczać dostarczyć
inhalen, haalde(n) in, h ingehaald Lernen beginnen		wyprzedzić, wyprzedzić(-e), h wyprzedzić nadrabiać
indoen Lernen beginnen		wkładać
inloggen Lernen beginnen		Zalogowac sie
dichtdoen Lernen beginnen		zamykać
binnenkomen - kwam binnen kwamen binnen - zijn binnengekomen Lernen beginnen		wchodzić do środka - weszli, weszli - weszli
afwassen/afgewassen Lernen beginnen		zmywać
afvallen-ik val af-ik ben afgevallen-ik viel af Lernen beginnen		schudnąć - schudłem - schudłem - schudłem
afspreken met/ een afspraak hebben met Lernen beginnen		spotkać się z / umówić na spotkanie z uzgadniać
afronden Lernen beginnen		ukończyć np. szkołę kurs
afmaken Lernen beginnen		kończyć (dokończyć)
aflopen liep af/liepen af (hebben/zijn) afgelopen Lernen beginnen		zakończyć się
afdrogen ik heb afgedroogd Lernen beginnen		suszenie suszę
aanzetten Lernen beginnen		włączyć
anntrekken Lernen beginnen		przyciągać zakładać
aanpakken Lernen beginnen		do rozwiązania problem. podejść do czegoś w określony sposob
aankunnen - kon aan - konden aan - h aangekund Lernen beginnen		może sobie poradzić - może sobie poradzić - może sobie poradzić - h może sobie poradzić
aanbieden - bood aan - boden aan - h aangeboden Lernen beginnen		oferować proponować
aankomen op Lernen beginnen		przychodzić nadchodzić przytulić
weglaten - liet weg - weggelaten Lernen beginnen		opuścić pominąć
wegkijken Lernen beginnen		odwracać wzrok
weghalen Lernen beginnen		wywieść zabrać
wegglipen Lernen beginnen		wyślizgiwać się
wegjagen Lernen beginnen		odstraszyć odpędzić
opvallen Lernen beginnen		rzucać się w oczy wyróżniać się
opvoeden - voedde(n) op - opgevoed Lernen beginnen		wychowywać
oversteken, door ... heen gaan Lernen beginnen		przechodzić na drugą strone
weggooien-gooiden weg Lernen beginnen		wyrzucić – wyrzucić
weggeven Lernen beginnen		oddawac. rozdawać
weggaan Lernen beginnen		wyjechać odejść np. z pracy
vastzitten Lernen beginnen		utknąć być unieruchomionym
vastmaken Lernen beginnen		przymocować. zapinać
vastleggen Lernen beginnen		ustalić
vastlopen Lernen beginnen		zawieszać się utknąć
vasthouden - hield vast - hielden vast - h vastgehouden Lernen beginnen		trzymaj - trzymaj - trzymaj - h trzymaj
uitzoeken - zocht uit - zochten uit - h uitgezocht Lernen beginnen		sprawdzić
uitzetten-ik zet uit-ik heb uitgezet-zette uit Lernen beginnen		wyłączam-wyłączam-wyłączam-wyłączam
uitvallen - viel uit - vielen uit - zijn uitgevallen Lernen beginnen		wypadać np włosy. wybuchnąć na kogoś. przepadać np. lekcja
uitrekken/langer maken Lernen beginnen		zdejmować ściągnąć
uitstappen Lernen beginnen		wysiadać
uitslapen Lernen beginnen		wyspać sie
uitnodigen-ik nodig uit- ik heb uitgenodigd-ik nodigde uit Lernen beginnen		Zapraszam-Zapraszam- Zaprosiłem-Zaprosiłem
uitloggen Lernen beginnen		Wylogować się
uitleggen (aan) Lernen beginnen		wyjaśnić. wytłumaczyć
uitgaan met, verkering hebben met Lernen beginnen		wychodzić towarzysko
uitdoen-ik heb uitgedaan-deed uit/deden uit Lernen beginnen		wyłączyć zdejmowac
toenemen - nam toe - namen toe - zijn toegenomen Lernen beginnen		wzrostać np. ceny
terugnemen Lernen beginnen		cofnąć to co się powiedzialo
teruggaan / terugkomen Lernen beginnen		wracać cofnąć sie
terugbrengen - bracht terug - brachten terug - h teruggebracht Lernen beginnen		odnieść. przywieźć z powrotem
terugbellen Lernen beginnen		oddzwaniać
schoonmaken Lernen beginnen		sprzątać
samenwonen Lernen beginnen		mieszkac razem. żyć razem
samenwerken Lernen beginnen		współpracować

Moja lekcja

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr