→ Moja Lekcja → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
de aanslag(en) Lernen beginnen		zamach/atak
de aanval(len) Lernen beginnen		atak(i)
aanvallen Een beer heeft me aangevallen. Lernen beginnen		atakować Zaatakował mnie niedźwiedź.
het toestel(len) Lernen beginnen		urządzenie
de lucht Lernen beginnen		powietrze
de vaart(en) Lernen beginnen		prędkość
de zeevaart(en) Lernen beginnen		żegluga
de wolkenkrabber(s) Lernen beginnen		wieżowiec
instorten Lernen beginnen		zapadać się w dół
neerstorten Lernen beginnen		zapadać w bok
jaren zeventig Lernen beginnen		lata siedemdziesiąte
jaren tachtig Lernen beginnen		lata osiemdziesiąte
jaren negentig Lernen beginnen		Lata 90
het hoofdkwartier(en) Lernen beginnen		siedziba główna
toegeven Ik moet toegeven dat je me heeft erg geïmponeerd. Lernen beginnen		przyznawać Muszę przyznać, że bardzo mi zaimponowałeś.
jatten Lernen beginnen		kraść
per ongeluk Lernen beginnen		niechący/przypadkowo
expres Lernen beginnen		celowo
de diefstal(len) Lernen beginnen		kradzież
de dief (dieven) Lernen beginnen		złodziej
willekeurig Lernen beginnen		losowy
duwen Stop met me te duwen! Lernen beginnen		pchać Przestań mnie popychać!
gooien Gooi een sinaasappel aan me! Lernen beginnen		rzucać Rzuć mi pomarańczę!
schoppen/trappen Lernen beginnen		kopać
afkomstig Lernen beginnen		pochodzący
de struik(en) Lernen beginnen		krzew
het zaad (zaden) Lernen beginnen		nasiono
zacht Dit kussen is niet zacht genoeg. Lernen beginnen		łagodny, miękki Ta poduszka nie jest wystarczająco miękka.
aanzienlijk Lernen beginnen		znaczący
rijk Min oom is heel rijk. Lernen beginnen		bogaty Mój wujek jest bardzo bogaty.
vruchtbaar Lernen beginnen		żyzny, owocny
de helling(en) Lernen beginnen		stok/zbocze
de heling Lernen beginnen		uzdrowienie
de hoeveelheid (hoeveelheden) Lernen beginnen		ilość, liczba
vlak Lernen beginnen		płaski
de bijdrage(s/en) Lernen beginnen		wkład, udział
de oorsprong Lernen beginnen		początek, pochodzenie
eenvoudig Lernen beginnen		prosty
de adel Lernen beginnen		szlachta
het genot Lernen beginnen		przyjemność
de uitvinder(s) Lernen beginnen		wynalazca
het bewijs(zen) We hebben een bewijs nodig om hem te beschuldigen. Lernen beginnen		dowód Potrzebujemy dowodu, aby go oskarżyć.
de oploskoffie(s) Lernen beginnen		kawa rozpuszczalna
stimulerend middel Lernen beginnen		środek pobudzający
slordig Lernen beginnen		niechlujny
oorspronkelijk Lernen beginnen		pierwotnie
kweken Lernen beginnen		hodować, uprawiać
protesteren Lernen beginnen		protestować
activeren Lernen beginnen		aktywować
de activiteit(en) Lernen beginnen		aktywność
de actie(s) Lernen beginnen		akcja
actief Lernen beginnen		aktywny
schieten Zij schieten op ons! Lernen beginnen		strzelać Strzelają do nas!
het geweld Lernen beginnen		przemoc
geweldig Lernen beginnen		świetny
vechten Probeer niet te vechten tegen de lotsbestemming. Lernen beginnen		walczyć Nie próbuj walczyć z przeznaczeniem,
de vrijheid Lernen beginnen		wolność
de veiligheid Lernen beginnen		bezpieczeństwo
de vrede Zal er vrede in de wereld zijn? Lernen beginnen		pokój/spokój Czy będzie pokój na świecie?
de strijd(en) Lernen beginnen		walka 1
druk, bezet Lernen beginnen		zajęty
drukken Lernen beginnen		naciskać, uciskać, wywierać nacisk
bezetten Lernen beginnen		zajmować, okupować
onderdrukken Lernen beginnen		stłumić
de onderdrukking(en) Lernen beginnen		ucisk, ciemiężenie, niewola
het recht(en) Iedereen heeft hier het recht om zijn eigen mening te uiten. Lernen beginnen		prawo Tu każdy ma prawo wyrazić swoje zdanie.
bevorderen Lernen beginnen		wspierać, promować, awansować
verbeteren Kun je mijn spelling corrigeren? Lernen beginnen		poprawiać, polepszać Możesz poprawić moją pisownię?
versterken Je moet je spieren versterken. Lernen beginnen		wzmacniać, potwierdzać Musisz wzmocnić swoje mięśnie.
afleiden Lernen beginnen		odprowadzać, rozpraszać, wywnioskować
de overheid(heden) Lernen beginnen		władze
de regering(en) De regering heeft een beslissing genomen. Lernen beginnen		rząd Rząd podjął decyzję.
regeren De koning regeert zijn land. Lernen beginnen		rządzić Król rządzi swoim krajem.
de rechter(s) Lernen beginnen		sędzia
de rechtbank(en) Lernen beginnen		sąd
arresteren Lernen beginnen		aresztować
aaien Lernen beginnen		głaskać
het voordeel(delen) Lernen beginnen		zaleta
veroordelen Mensen veroordelen datgene dat ze niet begrijpen. Lernen beginnen		skazać Ludzie potępiają to, czego nie rozumieją.
het oordeel(delen) Lernen beginnen		wyrok
oordelen Lernen beginnen		sądzić, wydać wyrok, uważać, być zdania
in totaal Lernen beginnen		ogółem, razem
het regime(s) Lernen beginnen		reżim
de gevangenis(sen) Ze is tot een gevangenisstraf van 10 jaar veroordeeld. Lernen beginnen		więzienie Została skazana na 10 lat więzienia.
de gevangenisstraf(fen) Lernen beginnen		kara więzienia
de straf(fen) Lernen beginnen		kara
de zweepslag Lernen beginnen		uderzenie batem, bat, naderwanie mięśnia łydki
zenuwachtig/nerveus Lernen beginnen		nerwowy
de zenuw(en) Lernen beginnen		nerw
versieren/decoreren Lernen beginnen		dekorować
sierlijk/mooi Lernen beginnen		ładny
chique Lernen beginnen		szykowny
deftig Lernen beginnen		dostojny
verliefd zijn/worden Lernen beginnen		zakochać się
de kerstboom(bomen) Lernen beginnen		choinka bożonarodzeniowa
liegen Ik wil niet tegen hen liegen. Lernen beginnen		kłamać Nie chcę ich okłamywać.
liggen Er liggen twee katten in het bed. Lernen beginnen		leżeć Na łóżku leżą dwa koty.
lui Je bent de luiste persoon die ik ooit heb ontmoet. Lernen beginnen		leniwy Jesteś najbardziej leniwą osobą, jaką kiedykolwiek poznałem.
de ober(s)/kelner(s) Lernen beginnen		kelner
vochtig Deze wand is vochtig. Lernen beginnen		mokry Ta ściana jest wilgotna.
de vacht(en) Lernen beginnen		futro
het feit(en) Lernen beginnen		fakt
knipoog Lernen beginnen		puszczać oczko
de zegen Lernen beginnen		błogosławieństwo
feestdag(en) Lernen beginnen		święto
Allerheiligen Lernen beginnen		wszystkich świętych
het graf(ven) Lernen beginnen		Grób
de graaf(ven) Lernen beginnen		hrabia
de begraafplaats(en) Lernen beginnen		cmentarz
begraven Ik heb een schat in de tuin begraven. Lernen beginnen		pochować Zakopałam skarb w ogródku.
overlijden Lernen beginnen		odejść, umrzeć
overleden Lernen beginnen		zmarły
graven Pak een schep en graaf een gat. Lernen beginnen		kopać Weź łopatę i wykop dziurę.
de steengroeve(s) Lernen beginnen		kamieniołom
grandstoffen Lernen beginnen		paliwa
de aarde Lernen beginnen		ziemia, planeta
de kool/steenkool(kolen) Lernen beginnen		węgiel
de kool (kolen) Lernen beginnen		kapusta
de/het metaal (metalen) Lernen beginnen		metal
het ijzer Lernen beginnen		żelazo
het zilver Lernen beginnen		srebro
het goud Lernen beginnen		złoto
de koper Lernen beginnen		miedź
het brons Lernen beginnen		brąz
uranium Lernen beginnen		uran
platinum Lernen beginnen		platyna
bauxiet Lernen beginnen		boksyt - tworzy się z tego aluminium
het diamant(en) Lernen beginnen		diament
de kaars (karsen) Lernen beginnen		świeca
de geur(en) Lernen beginnen		zapach
het openbaar vervoer Lernen beginnen		transport publiczny
aflasten Lernen beginnen		anulować
het onderzoek(en) Een groep wetenschappers zullen een onderzoek doen. Lernen beginnen		badanie Grupa naukowców przeprowadzi badanie.
de wedstrijd(en) Lernen beginnen		mecz
stilleggen Lernen beginnen		zamykać
het slachtoffer(s) Hij was slachtoffer van een ongeval. Lernen beginnen		ofiara Padł ofiarą wypadku drogowego.
zonder toestemming Lernen beginnen		bez pozwolenia
terroristische aanval Lernen beginnen		atak terrorystyczny
de paddenstoel(en) Lernen beginnen		grzyb
het pad(en) Lernen beginnen		ścieżka
het paadje Lernen beginnen		mała ścieżka
de pad(den) Lernen beginnen		ropucha
het padje Lernen beginnen		mała ropucha
het fietspad Lernen beginnen		ścieżka rowerowa
het voetpad Lernen beginnen		chodnik
de wrat(ten) Lernen beginnen		kurzajka
de voortplanting Lernen beginnen		rozmnażanie
de eitjes Lernen beginnen		jajka
de vertraging Lernen beginnen		opóźnienie
halt Lernen beginnen		stop
de keelamandelen Lernen beginnen		migdałki
griezelig Lernen beginnen		przerażający
bezeten Lernen beginnen		opętany/szalony
kenmerken Lernen beginnen		wybrać
de eigenschappen/kenmerken Lernen beginnen		cechy
traag Lernen beginnen		powolny
de bushalte(s) Lernen beginnen		przystanek autobusowy
de tramhalte(s) Lernen beginnen		przystanek tramwajowy
het rijk(en) Lernen beginnen		Imperium
het gevecht(en) Lernen beginnen		walka 2

Moja lekcja

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr