Moja lekcja

 0    112 Datenblatt    babieracka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
zaczynamy
Lernen beginnen
wij beginnen
Laaten we beginnen
Ostatnio byliśmy razem
Lernen beginnen
Wij waren laatst samen
Czy zawsze jest inny nauczyciel?
Lernen beginnen
Is er altijd een andere docent?
Pisałaś do mnie
Lernen beginnen
Je hebt me geschreven
czy jesteśmy tylko my?
Lernen beginnen
zijn er alleen wij?
Ile osób jest w grupie?
Lernen beginnen
Hoeveel mensen zitten er in de groep?
Muszę to zapisać
Lernen beginnen
Ik moet het opschrijfen
widziałem
Lernen beginnen
Ik heb gezien
Sama uczę się w domu
Lernen beginnen
Ik leer zelf thuis
boję się
Lernen beginnen
Ik ben bang
dobrze spałeś?
Lernen beginnen
Heb je lekker geslapen?
właśnie
Lernen beginnen
net
kręgosłup
Lernen beginnen
ruggengraat
Moja babcia jest chora, ona ma problem z kręgosłupem
Mijn oma is ziek, ze heeft een probleem met haar ruggengraat.
zmarły/martwy
Lernen beginnen
overleden/ dood
Dziadek nie żyje już 6 lat
Opa is al 6 jaar overleden
Ile lat ma twoja babcia?
Lernen beginnen
Hoe oud is jouw oma?
babcia ma 80 lat
Oma is 80 jaar oud
Okno otwarte
Lernen beginnen
Het raam open
Kasia mówi Weronika otwórz okno
Kasia zegt: Weronika, doe het raam open
zadzwonił
Lernen beginnen
gebeld
wczoraj dzwoniłem do rodziny żeby porozmawiać
Gisteren heb ik mijn familie gebeld om even te praten
klatka piersiowa
Lernen beginnen
de borstkas
udo
Lernen beginnen
dij
Pociągiem
Lernen beginnen
Met de trein
To godzina pociągiem do Warszawy
Het is een uur met de trein naar Warschau
Jest to najlepsza lokalizacja
Lernen beginnen
Het is een top locatie
nadgarstek
Lernen beginnen
pols
kostka
Lernen beginnen
enkel
iść do pracy
Lernen beginnen
naar het werk gaan
Zwykle wstaję wcześnie
Lernen beginnen
ik sta meestal vroeg op
biodro
Lernen beginnen
heup
Muszę zrobić pranie
Lernen beginnen
ik moet wasjes doen
Czy wiesz to? kojarzysz to?
Lernen beginnen
Ken je dat?
Znaczy tę piosenkę?
Ken je dat liedje?
Gość / koleś
Lernen beginnen
Gast (hast)
zdenerwowany, nakręcony
Lernen beginnen
opgefokt
dzieci, małolaty
Lernen beginnen
keuters
skarb, kochanie
Lernen beginnen
schat
byłem nieobecny, byłem gdzieś
Lernen beginnen
weggeweest
szaleje za tym
Lernen beginnen
gek op
Ik ben gek op kinderki
pościel
Lernen beginnen
de lakens
Szczur
Lernen beginnen
De rat
tak ot tak, tak po prostu
Lernen beginnen
zomaar
dam radę, poradzę sobie
Lernen beginnen
Ik red me wel
koc
Lernen beginnen
deken
nie martw się
Lernen beginnen
maak je geen zorgen
to nie jest możliwe
Lernen beginnen
Dit kan echt niet
Przyjdę na chwilę później
Lernen beginnen
Ik kom eventjes later
Zapomnij o tym, nie rób już tego
Lernen beginnen
Laat maar zitten
zrozumiałe, jasne
Lernen beginnen
Duidelijk
tak! oczywiście!
Lernen beginnen
jawel
Czas wstać
Lernen beginnen
Tijd om op te staan
było przyjemnie
Lernen beginnen
Het was gezelig
Znasz mnie dobrze
Lernen beginnen
Je Kent me goed
przegrywać
Lernen beginnen
verliezen
Do dzieła, do pracy
Lernen beginnen
aan de slag
zmiana peronu
Lernen beginnen
spoorwijziging
Czy jesteś gotowy? / czy możemy zaczynać?
Lernen beginnen
Ben je er klaar voor?
Polak
Lernen beginnen
De Pool
gumaki
Lernen beginnen
De laarzen
Polska
Lernen beginnen
Polen
Niemiec
Lernen beginnen
Duitse
zielony
Lernen beginnen
groen
spódnica
Lernen beginnen
De jaar
Dżinsy
Lernen beginnen
De spijkerbroek
szpilki (buty na obcasie)
Lernen beginnen
De hakken
sukienka
Lernen beginnen
De jurk
fioletowy
Lernen beginnen
paars
Ubrania / ubrania
Lernen beginnen
De kleding / de kleren
szary
Lernen beginnen
grijs
Kapelusz
Lernen beginnen
De hoed
Płaszcz/ kurtka
Lernen beginnen
De jas
oszczędzać
Lernen beginnen
sparen
odbierać
Lernen beginnen
ophalen
Siostrzenica
Lernen beginnen
De Nicht
ubogi
Lernen beginnen
arm
Kuzyn, siostrzeniec
Lernen beginnen
De neef
przyjemny, fajny
Lernen beginnen
fijn
brzydki
Lernen beginnen
lelijk
bogaty, bujny
Lernen beginnen
rijk
daleki, daleko
Lernen beginnen
ver
ucieszony, uradowany
Lernen beginnen
blij
niski
Lernen beginnen
Laag
miękki
Lernen beginnen
zacht
gdzieś
Lernen beginnen
ergens
dosyć, raczej
Lernen beginnen
nogal
czyli nie, a więc nie
Lernen beginnen
niet dus
zadanie
Lernen beginnen
opdracht
składać się z czegoś
Lernen beginnen
bestaan uit
Daj znać
Lernen beginnen
Laten weten
zależeć na
Lernen beginnen
Geven om
możesz mówić po holendersku
Lernen beginnen
Jij kunt gewoon Nederlands praten, hoor
Wolę, żebyś mówił po holendersku
Lernen beginnen
Ik heb eigenlijk liever dat jij Nederlands praat
Karta pokładowa
Lernen beginnen
De instapkaart
Karta pokładowa
Lernen beginnen
De boardingpass
sąsiedzi
Lernen beginnen
buren
remont
Lernen beginnen
verbouwen
głośny
Lernen beginnen
lawaaiig
kilka
Lernen beginnen
een paar
cały
Lernen beginnen
heel
każdy
Lernen beginnen
elk
zawierać
Lernen beginnen
bevatten
szeroki
Lernen beginnen
breed
priorytet, pierwszeństwo
Lernen beginnen
voorang
nie używanie telefonu podczas jazdy
Lernen beginnen
ik rij mono
Nadal śpię
Lernen beginnen
Ik slaap nog
Idź spać wcześniej
Lernen beginnen
Ga eerder naar bed
Moje kolano jest mokre
Lernen beginnen
Ik heb natte knie
Położyłem nogę na stole
Lernen beginnen
ik mijn been op de tafel leg
Dziś jest dość/raczej zimno
Lernen beginnen
Het is nogal koud vandaag
To dość drogie
Lernen beginnen
Dat is nogal duur
Ja też tak myślę
Lernen beginnen
Ik denk dat ook
Piszesz do mnie?
Lernen beginnen
Schrijf je naar mij?
Prawdopodobnie tak
Lernen beginnen
Waarschijnlijk wel
Prawdopodobnie, jest to możliwe
Lernen beginnen
Het is waarschijnlijk mogelijk
Jutro mam dużo do zrobienia
Lernen beginnen
Ik heb morgen veel te doen
Jeśli jutro nie poczuję się dobrze, zostanę w domu.
Lernen beginnen
Als ik me morgen niet goed voel, blijf ik thuis.
Pewnie jest już przy kasie
Lernen beginnen
Ze is waarschijnlijk al bij de kassa

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.