Niderlandzki Fiszki 03

 0    30 Datenblatt    karoltabaka
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Skąd się znacie?
Lernen beginnen
Waar kennen jullie elkaar van?
Spojrzeli na siebie.
Lernen beginnen
Zij keken naar elkaar.
Mogę to załatwić.
Lernen beginnen
Ik kan dat voor elkaar krijgen.
Znamy się od sześciu lat.
Lernen beginnen
We kennen elkaar al zes jaar.
Jesteśmy dla siebie stworzeni.
Lernen beginnen
Wij zijn gemaakt voor elkaar.
Zostaliśmy stworzeni dla siebie.
Lernen beginnen
Wij zijn voor elkaar geschapen.
Musimy spróbować się zrozumieć.
Lernen beginnen
We moeten proberen elkaar te begrijpen.
Pieniądze podzielili między siebie.
Lernen beginnen
Zij verdeelden het geld onder elkaar.
Przeprosiliśmy się nawzajem.
Lernen beginnen
We verontschuldigden ons aan elkaar.
Przyjaciele są zawsze chętni do wzajemnej pomocy.
Lernen beginnen
Vrienden zijn altijd bereid elkaar te helpen.
Bardzo się nawzajem kochamy.
Lernen beginnen
We houden veel van elkaar.
Wszyscy uścisnęli sobie ręce.
Lernen beginnen
Iedereen schudde elkaars hand.
Monika i ja jesteśmy małżeństwem.
Lernen beginnen
Monika en ik zijn met elkaar getrouwd.
Te fakty są ze sobą ściśle powiązane.
Lernen beginnen
Deze feiten zijn nauw met elkaar verbonden.
Kochajcie się tak, jak ja was umiłowałem.
Lernen beginnen
Heb elkaar lief zoals ik je heb liefgehad.
Padało przez pięć dni z rzędu.
Lernen beginnen
Het regende vijf dagen na elkaar.
Przejdźmy na ty.
Lernen beginnen
Laat ons elkaar tutoyeren.
Przywitaliśmy się.
Lernen beginnen
We hebben elkaar gegroet.
Ci dwaj chłopacy to kuzyni.
Lernen beginnen
Die twee jongens zijn neven van elkaar.
Ale przynajmniej zobaczymy się jutro.
Lernen beginnen
Maar in ieder geval zien we elkaar morgen.
Zderzyły się dwie ciężarówki.
Lernen beginnen
Er zijn twee camions tegen elkaar gebotst.
Cieszę się, że się tu spotykamy.
Lernen beginnen
Het doet me plezier dat we elkaar hier ontmoeten.
Nie da się ukryć, że sobie pomagamy.
Lernen beginnen
Het spreekt vanzelf dat wij elkaar helpen.
Zebrałem całą odwagę i poszedłem tam.
Lernen beginnen
Ik raapte al mijn moed bij elkaar en ging ernaartoe.
Wszyscy się znali.
Lernen beginnen
Iedereen kende elkaar.
Spotkamy się ponownie za trzy godziny.
Lernen beginnen
Over drie uur zien we elkaar weer.
Tom i Maria spojrzeli na siebie.
Lernen beginnen
Tom en Maria staarden elkaar aan.
Udało nam się dogadać ze sobą.
Lernen beginnen
Het is ons gelukt tot elkaar door te dringen.
Tom i Mary pasują do siebie.
Lernen beginnen
Tom en Mary horen bij elkaar.
Tom i Mary nie dogadują się ostatnio zbyt dobrze.
Lernen beginnen
Tom en Mary kunnen tegenwoordig niet zo goed meer met elkaar overweg.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.