Frage |
Antworten |
jesteś podobna do swojej mamy. Lernen beginnen
|
|
Wat lijk jij veel op je moeder.
|
|
|
będę uczestniczyć w maratonie Rotterdamu. Lernen beginnen
|
|
Ik doe mee aan de marathon van Rotterdam.
|
|
|
on ma trudność z ćwiczeniem. Lernen beginnen
|
|
Hij heeft moeite met de oefening.
|
|
|
zastanawiać się nad czymś zastanowię się dokładnie nad twoją propozycją. Lernen beginnen
|
|
Ik zal eens goed nadenken over jouw vorsteel.
|
|
|
mężczyźni negocjują już godzinę Kontrakt. Lernen beginnen
|
|
De mannen onderhandelen al een uur over het contract.
|
|
|
idziemy w odwiedziny do sąsiadów. Lernen beginnen
|
|
wij gaan op bezoek bij de buren.
|
|
|
on nie przestaje narzekać. Lernen beginnen
|
|
hij houdt niet op met klagen
|
|
|
wyślę jeszcze dziś do ciebie list. Lernen beginnen
|
|
ik stuur de brief vandaag nog naar u op
|
|
|
te buty pasują bardzo dobrze do sukienki Lernen beginnen
|
|
de schoenen passen heel goed bij de jurk
|
|
|
Musicie się liczyć z długą podróżą. Lernen beginnen
|
|
Jullie moeten rekening houden met een lange reistijd
|
|
|
zapraszam cię na jedzenie. Lernen beginnen
|
|
ik nodig je uit voor een etentje.
|
|
|
nigdy nie porównuje swoich dzieci ze soba. Lernen beginnen
|
|
ik vergelijk mijn kinderen nooit met elkaar.
|
|
|
on opowiada zawsze wszystko o lekcji. Lernen beginnen
|
|
hij vertelt altijd alles over de les
|
|
|
zdjęcia paszportowe odpowiadają wymaganiom. Lernen beginnen
|
|
de pasfoto’s voldoen aan de eisen.
|
|
|
pytam jaka jest odpowiedź nauczyciela. Lernen beginnen
|
|
ik vraag het antwoord aan de docent
|
|
|
Ela pyta o zdrowie swojej babci. Lernen beginnen
|
|
Ella vraagt naar de gezondheid van haar oma.
|
|
|
ona jest zawsze pewna swojej pracy. Lernen beginnen
|
|
zij is altijd zeker van haar zaak.
|
|
|
Lernen beginnen
|
|
|
|
|
mam ochotę jechać na wakacje. Lernen beginnen
|
|
ik heb zin om op vakantie te gaan.
|
|
|
On martwi się o swoją mamę Lernen beginnen
|
|
je zorgen maken om iemand hij zorgt voor zijn moeder.
|
|
|