PYTANIA

 0    143 Datenblatt    karinawoj9
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe gaat het met u?
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe is het?
Nazywam się Karina.
Lernen beginnen
Mijn naam is Carina.
Imię
Lernen beginnen
voornaam
nazwisko
Lernen beginnen
achternaam
dobry, dobra, dobre
Lernen beginnen
goede
ja
Lernen beginnen
ik
ty
Lernen beginnen
jij
on
Lernen beginnen
hij
ona
Lernen beginnen
zij
ono
Lernen beginnen
het
my
Lernen beginnen
wij
wy
Lernen beginnen
jullie
one, oni
Lernen beginnen
zij
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe gaat Het?
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe Gaat met Uw?
Jak się masz?
Lernen beginnen
Hoe het met Je?
Mam na imię Karina
Lernen beginnen
Ik Heet Karina
Mam na imię Karina
Lernen beginnen
Mijn naam is Karina
Kim jesteś?
Lernen beginnen
Wie Been jij?
Jak masz na imie?
Lernen beginnen
Hoe heet jij?
Jak masz na imię?
Lernen beginnen
Wat is jij naam?
Jak masz na imię?
Lernen beginnen
Wat is je naam?
Jak masz na imię?
Lernen beginnen
Wat is Uw naam?
Proszę
Lernen beginnen
Astublieft
Proszę bardzo
Lernen beginnen
Astublieft
Nie ma za co./Proszę.
Lernen beginnen
Graag gedaan.
Nic nie szkodzi.
Lernen beginnen
Er is niks gebeurd.
Na zdrowie!
Lernen beginnen
Proost!
Zdrowie!
Lernen beginnen
Gezonheit!
Z przyjemnością.
Lernen beginnen
Met plezier.
Miłego dnia.
Lernen beginnen
Prettige dag.
Miło cię poznać.
Lernen beginnen
Aangenaam.
Nawzajem
Lernen beginnen
Onderling
Jak?
Lernen beginnen
Hoe?
Co?
Lernen beginnen
Wat?
Jak dużo?
Lernen beginnen
Hoe veel?
Kto?
Lernen beginnen
Wie?
Który?
Lernen beginnen
Welke?
Kiedy?
Lernen beginnen
Wanneer?
Dlaczego?
Lernen beginnen
Waarom?
Gdzie?
Lernen beginnen
Waar?
Nie mówię dobrze po holendersku.
Lernen beginnen
Ik spreek niet zo goed Nederlands.
Mówię trochę po holendersku.
Lernen beginnen
Ik spreek een beetje Nederlands.
Mów powoli, proszę.
Lernen beginnen
Spreekt u Langzaam, Alstublieft.
Możesz to powtórzyć?
Lernen beginnen
Kun je dat herhalen?
Nie rozumiem.
Lernen beginnen
Ik begrijp het niet.
Skąd jesteś?
Lernen beginnen
Waar kom je vandaam?
Jestem z Polski, a ty?
Lernen beginnen
Ik kom uit Polen, en jij?
Gdzie mieszkasz?
Lernen beginnen
Waar woon je?
Czy mógłbyś mi pomóc?
Lernen beginnen
Kan je mij helpen?
Dzięki za pomoc.
Lernen beginnen
Bedankt voor je hulp.
Cyfry
Lernen beginnen
Telwoorden
jeden
Lernen beginnen
één
dwa
Lernen beginnen
twee
trzy
Lernen beginnen
drie
cztery
Lernen beginnen
vier
pięć
Lernen beginnen
vijf
sześć
Lernen beginnen
zes
siedem
Lernen beginnen
zeven
osiem
Lernen beginnen
acht
dziewięć
Lernen beginnen
negen
dziesięć
Lernen beginnen
tien
jedenaście
Lernen beginnen
elf
dwanaście
Lernen beginnen
twaalf
trzynaście
Lernen beginnen
dertien
czternaście
Lernen beginnen
veertien
piętnaście
Lernen beginnen
vijftien
szesnaście
Lernen beginnen
zestien
siedemnaście
Lernen beginnen
zeventien
osiemnaście
Lernen beginnen
achttien
dziewiętnaście
Lernen beginnen
negentien
dwadzieścia
Lernen beginnen
twintig
dwadzieściajeden
Lernen beginnen
eenentwintig
dwadzieściadwa
Lernen beginnen
tweeëntwintig
trzydzieści
Lernen beginnen
dertig
czterdzieści
Lernen beginnen
veertig
pięćdziesiąt
Lernen beginnen
vijftig
sześćdziesiąt
Lernen beginnen
zestig
siedemdziesiąt
Lernen beginnen
zeventig
osiemdziesiąt
Lernen beginnen
tachtig
dziewięćdziesiąt
Lernen beginnen
negentig
sto
Lernen beginnen
honderd
dwieście
Lernen beginnen
tweehonderd
dwieściepięćdziesiąt
Lernen beginnen
tweehonderdvijftig
tysiąc
Lernen beginnen
duizend
kolega
Lernen beginnen
de collega
mój kolega maciej jest bardzo duży.
Lernen beginnen
mijn vriend Matthew is erg groot.
Ludwik widział stary samochód w mieście.
Lernen beginnen
Ludwik zag een oude auto in de stad.
Dawid był bardzo zmęczony w szkole.
Lernen beginnen
David was erg moe op school.
Paweł był chory po imprezie u sąsiadów.
Lernen beginnen
Paweł was ziek na een feestje bij de buren.
Witam, jak się masz?
Lernen beginnen
Dag, hoe gaat het?
W porządku, a u ciebie?
Lernen beginnen
Goed hoor, en met jou?
Witam, jak się masz?
Lernen beginnen
Dag, hoe is het?
W porządku a ty?
Lernen beginnen
Prima, en met jou?
Wszystko w porządku?
Lernen beginnen
Alles goed met jou?
Tak, dobrze, a ty?
Lernen beginnen
Ja prima, en met jou?
Wszystko w porządku?
Lernen beginnen
Alles goed met jullie?
Tak, całkowicie w porządku.
Lernen beginnen
Ja hoor, helemaal goed.
Idę... ja zaraz (coś zrobię za chwilę)
Lernen beginnen
Ik ga zo.
Ładny dzień!
Lernen beginnen
Fijne Dag!
Miłej Pracy!
Lernen beginnen
Werkze!
Wzajemnie.
Lernen beginnen
Jij ook!
Ładny.
Lernen beginnen
Leuke.
Ładny dzień!
Lernen beginnen
Fijne Dag!
Dobry wieczór!
Lernen beginnen
Fijne avond!
Miłego weekendu!
Lernen beginnen
Fijne weekend!
dzień
Lernen beginnen
de Dag
Który dzień jest dzisiaj?
Lernen beginnen
Welke Dag is Vandag?
Pojutrze
Lernen beginnen
Overmorgen
Jutro
Lernen beginnen
Morgen
Popołudnie
Lernen beginnen
Namiddag
Rano
Lernen beginnen
Ochtend
Poranek
Lernen beginnen
Ochtend
O której wstajesz?
Lernen beginnen
Hoe Laat Sta Jij op?
Jak obudzić się jutro?
Lernen beginnen
Hoe Laat Den Jij Morgen wakker?
Witam panią, jak się masz?
Lernen beginnen
Dag mevrouw, hoe gaat het?
Witam panią, jak się masz?
Lernen beginnen
Dag mevrouw, hoe gaat het?
Dobrze, a u ciebie?
Lernen beginnen
Goed, wn met u?
Dziękuję, nie mogę narzekać.
Lernen beginnen
Dank u, ik mag niet klagen.
Znowu wszystko w porządku?
Lernen beginnen
Alles weer oké?
Mamy nadzieję, że tak.
Lernen beginnen
Dat hopen we dan maar, hè.
Dzieci też zdrowe?
Lernen beginnen
De kinderen ook gezond?
O tak, działają dobrze.
Lernen beginnen
O ja, die doen het prima.
Cóż, spadam.
Lernen beginnen
Nou, ik ga er vandoor.
Pozdrów żonę.
Lernen beginnen
Doe de groeten aan uw vrouw.
Będę będę.
Lernen beginnen
Zal ik doen, zal ik doen.
Dzień dobry Panu.
Lernen beginnen
Dag meneer.
Witaj panienko.
Lernen beginnen
Dag mevrouw.
Nauczyciel
Lernen beginnen
De docent
stoi przed tablicą
Lernen beginnen
staat voor het bord
Uczeń
Lernen beginnen
De cursist
siedzi na krześle
Lernen beginnen
zit op een stoel
Dziecko
Lernen beginnen
Het kind
leży na stole
Lernen beginnen
ligt op de tafel
Nazywam się
Lernen beginnen
Ik heet
Wielka litera
Lernen beginnen
hoofletter
stoisz, stoi
Lernen beginnen
staat
siedzieć
Lernen beginnen
zit
przed
Lernen beginnen
voor
na
Lernen beginnen
op
klasa
Lernen beginnen
de klas
krzesło
Lernen beginnen
een stoel

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.