→ Thema 4 Van DE OPMAAT → Start Lernen / Flashcards Herunterladen MP3

Frage		Antworten
podnieść się; zbliżyć się Lernen beginnen		opkomen
Musimy teraz iść. Lernen beginnen		We moeten nu gaan.
inaczej Lernen beginnen		anders
odjechać Lernen beginnen		vertrekken
kwadrans Lernen beginnen		het kwartier
Jeśli teraz pójdziemy, przyjdziemy na stacje jeszcze na czas. Lernen beginnen		Als we nu gaan lopen, komen we nog op tijd op het station.
tor Lernen beginnen		het spoor
opóźnienie Lernen beginnen		de vertraging
powtórzenie Lernen beginnen		de herhaling
dosyć; dość Lernen beginnen		genoeg
absolutnie Lernen beginnen		absoluut
ponownie; znowu Lernen beginnen		weer
Ale spokojnie! Lernen beginnen		Rustig maar!
lądować Lernen beginnen		landen
dopiero Lernen beginnen		pas
dopiero za godzinę Lernen beginnen		pas over een uur
cierpliwość Lernen beginnen		het geduld
Ja muszę mieć jeszcze cierpliwość. Lernen beginnen		Ik moet nog even geduld hebben.
opóźniony Lernen beginnen		vertraagd
opóźniać się Lernen beginnen		vertragen
parę; kilka Lernen beginnen		enkel
wejść Lernen beginnen		binnenkomen
dwupiętrowy (autobus; pociąg) Lernen beginnen		de dubbeldekker
na dole; na dół Lernen beginnen		beneden
na górze; na górę Lernen beginnen		boven
bilet (miejscówka) Lernen beginnen		het plaatsbewijs
Gdzie są te rzeczy? Lernen beginnen		Waar zijn die dingen?
wewnętrzna kieszeń Lernen beginnen		de binnenzak
porządek; ład Lernen beginnen		de orde
rusz się! Lernen beginnen		Schiet op!
Przyjemnej podróży! Lernen beginnen		Prettige reis!
około Lernen beginnen		ongeveer
Gdzie zostawiłam bilety? Lernen beginnen		Waar heb ik de kaartjes gelaten?
konduktor Lernen beginnen		de conducteur
gwizdek Lernen beginnen		het fluitje
spiker Lernen beginnen		de omroeper
pełny; pełno Lernen beginnen		vol
w porządku Lernen beginnen		in orde
często Lernen beginnen		vaak
zdanie poboczne Lernen beginnen		de bijzin
napięcie Lernen beginnen		de spanning
blisko Lernen beginnen		vlakbij
składać kondolencje Lernen beginnen		condoleren
iść za kimś (za czymś) Lernen beginnen		volgen
dietetyk Lernen beginnen		de diëtist
przewóz; transport Lernen beginnen		het vervoer
transportować Lernen beginnen		vervoeren
środek transportu Lernen beginnen		het vervoermiddel
Jak jedziesz/idziesz do...? Lernen beginnen		Hoe ga je naar ...?
Idę / Jadę z... Lernen beginnen		Ik ga met...
Biorę... Lernen beginnen		Ik neem...
motorower Lernen beginnen		de bromfiets / brommer
Ja idę na nogach. Lernen beginnen		Ik ga te voet.
Ja idę na piechotę. Lernen beginnen		Ik ga lopend.
trwać Lernen beginnen		duren
Jak długo trwa podróż? Lernen beginnen		Hoe lang duurt de reis?
Jak długo trwa to? Lernen beginnen		Hoe lang duurt dat?
Jak długo jesteś w drodze? Lernen beginnen		Hoe lang ben je onderweg?
w drodze Lernen beginnen		onderweg
Ja muszę się przesiąść. Lernen beginnen		Ik moet overstappen.
Tam mogę przyjemnie poczytać. Lernen beginnen		Dan kan ik lekker lezen.
wyspa Lernen beginnen		het eiland
Tam będziemy przyjemnie spacerować i jeździć na rowerze. Lernen beginnen		Daar gaan we lekker wandelen en fietsen.
jedynie; ale Lernen beginnen		maar
przyjść po kogoś Lernen beginnen		ophalen
piosenka Lernen beginnen		het liedje
Ja jestem z dala od... Lernen beginnen		Ik ben weg van...
wczesny; wcześnie Lernen beginnen		vroeg
przeszłość Lernen beginnen		het verleden
przeszły; ubiegły Lernen beginnen		verleden
forma Lernen beginnen		de vorm
spółgłoska Lernen beginnen		de consonant
wiać Lernen beginnen		waaien
skosztować; próbować Lernen beginnen		proeven
wskazówka; rada Lernen beginnen		de tip
śledź Lernen beginnen		de haring
długi; długo Lernen beginnen		lang
przeszły; ubiegły Lernen beginnen		afgelopen
To było naprawdę świetne! Lernen beginnen		Het was echt leuk!
Dużo zrobiliśmy Lernen beginnen		We hebben veel gedaan.
ładny; ładnie Lernen beginnen		aardig
plan Lernen beginnen		het plein
wspaniały; wspaniale; doskonały; doskonale Lernen beginnen		prachtig
średniowieczny Lernen beginnen		middeleeuws
fantastycznie; fantastyczny Lernen beginnen		fantastisch
manatki; rzeczy Lernen beginnen		het spul
Jestem wyczerpana. Lernen beginnen		Ik ben doodop.
świeży sok pomarańczowy Lernen beginnen		verse jus d'orange
nowoczesny Lernen beginnen		modern
jeść drugie śniadanie Lernen beginnen		lunchen
dalej Lernen beginnen		door
trud Lernen beginnen		de moeite
godny; wart Lernen beginnen		waard
entuzjastyczny Lernen beginnen		enthousiast
zazdrosny Lernen beginnen		jaloers
właściwie Lernen beginnen		eigenlijk
jakiś czas Lernen beginnen		wel even
krok; chód Lernen beginnen		de stap
egzamin Lernen beginnen		het tentamen
zupełnie Lernen beginnen		helemaal
jedyny Lernen beginnen		enig
wkrótce; w niedługim czasie Lernen beginnen		binnenkort
Wkurza mnie to. Lernen beginnen		Ik baal ervan.
aktor Lernen beginnen		de acteur
narzekać Lernen beginnen		klagen
blisko Lernen beginnen		dichtbij
daleko Lernen beginnen		ver
wstrętny; brudny Lernen beginnen		vies
długi Lernen beginnen		lang
brzydki Lernen beginnen		lelijk
wysoki Lernen beginnen		hoog
niski Lernen beginnen		laag
nudny Lernen beginnen		saai
zmęczony Lernen beginnen		moe/moede
ciężki Lernen beginnen		zwaar
gruby Lernen beginnen		dik
chudy Lernen beginnen		dun
przeznaczenie Lernen beginnen		de bestemming
karta zniżkowa Lernen beginnen		de kortingskaart
od początku; na nowo Lernen beginnen		opnieuw
powrót Lernen beginnen		de retour
Zapłacę to tez z mojej karty bankowej. Lernen beginnen		Ik betaal wel even met mijn pinpas.
karta na pociąg Lernen beginnen		het treinkaartje
tablica odjazdów Lernen beginnen		het vertrektijdenbord
biec; pędzić Lernen beginnen		rennen
południe Lernen beginnen		het zuiden
północ Lernen beginnen		het noorden
wschód Lernen beginnen		het oosten
zachód Lernen beginnen		het westen
Jadę tam też (w tamtym kierunku). Lernen beginnen		Ik ga daar ook naartoe.
dialekt Lernen beginnen		het dialect
pewnie Lernen beginnen		vast
trochę Lernen beginnen		wat
pewność Lernen beginnen		de zekerheid
mieć rację Lernen beginnen		gelijk hebben
Ja mam pewnie trochę wskazówek dla was. Lernen beginnen		Ik heb vast wel wat tips voor jullie.
Co chcecie wiedzieć? Lernen beginnen		Wat willen jullie weten?
najwięcej; największy Lernen beginnen		meest
do okoła placu Lernen beginnen		rond het plein
wiara; religia Lernen beginnen		het geloof
wierzyć Lernen beginnen		geloven
Gdzie jest najwięcej tarasów? Lernen beginnen		Waar zijn de meeste terrasjes?
Gdzie możemy zrobić dobre zakupy? Lernen beginnen		Waar kunnen we goed winkelen?
przykryć Lernen beginnen		overdekken
najbardziej znany Lernen beginnen		bekendste
rzeka Lernen beginnen		de rivier
Gdzie możemy wyjść na miasto? Lernen beginnen		Waar kunnen we gezellig gaan stappen?
knajpa Lernen beginnen		de kroeg
sugestia Lernen beginnen		de suggestie
Ja robię z przyjemnością reklamę dla mojego własnego miasta. Lernen beginnen		Ik maak graag reclame voor mijn eigen stad.
reklama Lernen beginnen		de reclame
Jak dotrzemy do centrum? Lernen beginnen		Hoe komen we in het centrum?
prosto Lernen beginnen		rechtdoor
most Lernen beginnen		de brug
po prostu; zwyczajny; zwyczajnie Lernen beginnen		gewoon
bezpieczny; bezpiecznie Lernen beginnen		veilig
wygodny; wygodnie Lernen beginnen		comfortabel
przeciętny; przeciętnie Lernen beginnen		gemiddeld
szybkość; prędkość Lernen beginnen		de snelheid
przedtem Lernen beginnen		tevoren
troszczyć się Lernen beginnen		zorgen
ceny wejścia Lernen beginnen		de instapprijzen
wodoszczelny; nieprzemakalny Lernen beginnen		waterdicht
wiatroszczelny Lernen beginnen		winddicht
słoneczny; słonecznie Lernen beginnen		zonnig
skrzyżowanie Lernen beginnen		het knooppunt
zdumiony Lernen beginnen		verbaasd
korek uliczny Lernen beginnen		de file
godziny szczytu Lernen beginnen		de spits
rozwiązanie Lernen beginnen		de oplossing
zniknąć (*z) Lernen beginnen		verdwijnen
zarobić Lernen beginnen		verdienen
zmienić; zmienić się Lernen beginnen		veranderen
straż pożarna Lernen beginnen		de brandweer
strażacy Lernen beginnen		de brandweerlieden
uwolnić Lernen beginnen		bevrijden
przez to Lernen beginnen		hierdoor
schody ruchome Lernen beginnen		de roltrap
pośpiech Lernen beginnen		de haast
minąć Lernen beginnen		passeren;
pokazywać Lernen beginnen		laten zien
podróżny Lernen beginnen		de reiziger
przypadkowy; przypadkowo Lernen beginnen		toevallig
Strasznie fajnie! Lernen beginnen		Hartstikke leuk!
obcas Lernen beginnen		de hak
anulować Lernen beginnen		afzeggen
wytłumaczyć Lernen beginnen		uitleggen
wymyśleć Lernen beginnen		verzinnen
obsługa Lernen beginnen		de bediening
przeszły (coś się skończyło) Lernen beginnen		afgelopen
polecenie; zlecenie Lernen beginnen		de opdracht
włączyć Lernen beginnen		aanzetten
mieszkać Lernen beginnen		logeren
przejąć Lernen beginnen		overnemen
o tym; na to Lernen beginnen		daarvan
mniej Lernen beginnen		minder
oferować; proponować Lernen beginnen		aanbieden
usprawiedliwienie Lernen beginnen		het excuus (excuses)
otrzymać Lernen beginnen		ontvangen
wyposażenie Lernen beginnen		de inrichting
parapet Lernen beginnen		de vensterbank
półka na cd Lernen beginnen		het cd-rek
obraz Lernen beginnen		het schilderij
trzyosobowa kanapa Lernen beginnen		de driezitsbank
rozpakować Lernen beginnen		uitpakken
odpowiadać; podobać się Lernen beginnen		bevallen
jeszcze raz Lernen beginnen		nogmaals
umeblowany Lernen beginnen		gemeubileerd
Jak wygląda studio? Lernen beginnen		Hoe de studio eruit ziet?
część jadalna Lernen beginnen		de eethoek
część salonowa Lernen beginnen		de zithoek
gładki Lernen beginnen		effen
właściciel Lernen beginnen		de eigenaar
część sypialna Lernen beginnen		de slaaphoek
nadający się; zdatny Lernen beginnen		geschikt

Thema 4 van DE OPMAAT

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.

Mehr