WERKWOORDEN

 0    153 Datenblatt    xpcbknt5pm
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
prosić
Lernen beginnen
verzoeken
Dac sobie rade, radzic sobie
Lernen beginnen
aankunnen
Zmywać
Lernen beginnen
Afwassen
Schudnąć
Lernen beginnen
afvallen
Zastanawiać się
Lernen beginnen
nadenken (over)
Wziąć ze sobą
Lernen beginnen
meenemen
skontrolować, kontrolować
Lernen beginnen
nakijken
przynosić
Lernen beginnen
brengen
zaczynać
Lernen beginnen
beginnen
Rozwiązać rozpuścić
Lernen beginnen
Oplossen
Wyjeżdżać, odejść z pracy
Lernen beginnen
wegaan
czytać
Lernen beginnen
lezen
dawać
Lernen beginnen
geven
Ustalić
Lernen beginnen
vastleggen
znać
Lernen beginnen
kennen
Wyłączyć
Lernen beginnen
uitzetten
odnieść
Lernen beginnen
terugbrengen
wysiadadc
Lernen beginnen
uitstappen
wsiadac
Lernen beginnen
instappen
zanotować
Lernen beginnen
opschrijven
oddzwonic do kogos
Lernen beginnen
terugbellen
posprzątać, sprzatac, porzadkowac
Lernen beginnen
opruimen
odebrać
Lernen beginnen
ophalen
Zjeść coś (do konca)
Lernen beginnen
opeten
odebrac np. telefon
Lernen beginnen
opnemen (telefoon opnemen)
dostarczyć
Lernen beginnen
inleveren
nadrabiac (zaleglosci w czyms) wyprzedzac
Lernen beginnen
inhalen
zadzwonic
Lernen beginnen
opbellen
skontrolować, kontrolowac
Lernen beginnen
nakijken
zakladac (okulary, czapke)
Lernen beginnen
opzetten
zakladac (bransoletki, apaszki, pierscionek)
Lernen beginnen
aandoen (armbanden, sjaals, ring)
odwrocic od kogos wzrok
Lernen beginnen
wegkijken
schudnac/przytyć
Lernen beginnen
afvallen/ aankomen
zalogowac sie
Lernen beginnen
inloggen
umawiać się, uzgadniac
Lernen beginnen
afspreken
wkladac (do torby) UWAGA WYJATEK, In stawiamy przed miejscem do ktorego wkladamy (in tasse)
Lernen beginnen
indoen
zamykać drzwi
Lernen beginnen
dichtdoen
skonczyc (szkole, kurs)
Lernen beginnen
afronden
wywiezc, zabrac
Lernen beginnen
weghalen
wchodzić, moge wejsc?
Lernen beginnen
binnenkomen (mag ik binnen?)
wypadac (wlosy) wybuchnac (na kogos) przepadac (lekcja)
Lernen beginnen
uitvallen
zdejmować (ubranie), sciagnac
Lernen beginnen
uitrekken
zawieszac sie, utknac
Lernen beginnen
vastlopen
Przytrzymać potrzymać
Lernen beginnen
vasthouden
Sprawdzić
Lernen beginnen
uitzoeken
Sprzątać
Lernen beginnen
schoonmaken
zmywac
Lernen beginnen
afwassen
Postawić
Lernen beginnen
Neerzetten
Położyć
Lernen beginnen
Neerleggen
Współpracować
Lernen beginnen
Samenwerken
Przechodzić na drugą stronę
Lernen beginnen
oversteken
zakonczyc sie
Lernen beginnen
aflopen
wstawac
Lernen beginnen
opstaan
Zapisać (na urządzeniu)
Lernen beginnen
Opslaan (op apparaat)
wylogować się
Lernen beginnen
uitloggen
Wyjaśnić
Lernen beginnen
Uitleggen
Wzrastać (ceny)
Lernen beginnen
toenemen (prijzen)
Cofnąć (słowo)
Lernen beginnen
terugnemen (woord)
Wychodzić (towarzysko)
Lernen beginnen
Uitgaan (sociaal)
Zdejmować, wyłączac
Lernen beginnen
uitdoen
Wysuszyć suszyć
Lernen beginnen
afdrogen
Wracać, cofać się
Lernen beginnen
teruggaan
Wpaść do kogoś
Lernen beginnen
langskomen
Przygotować
Lernen beginnen
klaarmaken
Wypełniać
Lernen beginnen
inVullen
Opuścić pominąć (rozdzial)
Lernen beginnen
weglaten
Składać wniosek
Lernen beginnen
aanvragen
Rejestrować, zapisywac sie
Lernen beginnen
inschrijven (zich)
Pominąć więzienia
Lernen beginnen
Overslaan
Wychowywać
Lernen beginnen
Opvoeden
Rzucać się w oczy
Lernen beginnen
Opvallend
Pakować
Lernen beginnen
inpakken
Wyspać się
Lernen beginnen
uitslapen
Zapraszać
Lernen beginnen
Uitnodigen
Wziąć ze sobą
Lernen beginnen
meenemen
Myśleć wspólnie z kimś
Lernen beginnen
meedenken
iść z kims
Lernen beginnen
meegaan met
przyniesc ze sobą
Lernen beginnen
meebrengen
rozwiązac, Podejść do czegość określony sposób
Lernen beginnen
aanpakken
Zakładać ubrania, buty, Przyciągać
Lernen beginnen
aantrekken
Włączyć
Lernen beginnen
Aanzetten
Odstraszyć odpędzić
Lernen beginnen
wegjagen
Wyslizgnac się
Lernen beginnen
wegglipen
Wyrzucać
Lernen beginnen
Weggooien
Dać sobie radę, radzić sobie
Lernen beginnen
aankunnen (klusje) drobne roboty domowe
Przymocować
Lernen beginnen
Vastmaken
Oddać rozdać
Lernen beginnen
weggeven
Utknąć, Być unieruchomionym
Lernen beginnen
Vastzitten
Wyjechać, odejść - np z pracy
Lernen beginnen
weggaan
Mieszkać razem
Lernen beginnen
Samenwonen
Cofnij to
Lernen beginnen
Neem dat terug
Zawsze
Lernen beginnen
Altijd
Ostatni
Lernen beginnen
Laatste
czasami
Lernen beginnen
soms
Razem
Lernen beginnen
Samen
nigdy
Lernen beginnen
nooit
zawsze
Lernen beginnen
altijd
często
Lernen beginnen
vaak
tam
Lernen beginnen
daar
ale
Lernen beginnen
maar
każdy
Lernen beginnen
elk
teraz
Lernen beginnen
nu
gdzie
Lernen beginnen
waar
być
Lernen beginnen
zijn
stary
Lernen beginnen
oude
wcześnie
Lernen beginnen
vroeg
nowy
Lernen beginnen
nieuw
na
Lernen beginnen
op
w
Lernen beginnen
in
robić
Lernen beginnen
doen
przez
Lernen beginnen
door
mieć
Lernen beginnen
hebben
bardzo
Lernen beginnen
erg
co
Lernen beginnen
wat
jest
Lernen beginnen
is
lub
Lernen beginnen
of
o
Lernen beginnen
om
z
Lernen beginnen
met
dla
Lernen beginnen
voor
więc
Lernen beginnen
dus
Lernen beginnen
zijn
ten
Lernen beginnen
deze
jakiś
Lernen beginnen
sommige
jako
Lernen beginnen
als
tamten
Lernen beginnen
dat
inny
Lernen beginnen
anders
wasz
Lernen beginnen
de jouwe
jeśli
Lernen beginnen
als
te
Lernen beginnen
deze
mój
Lernen beginnen
mijn
ich
Lernen beginnen
hun
jakikolwiek
Lernen beginnen
ieder
od / z (skądś - miejsce)
Lernen beginnen
van / van (ergens - plaats)
również
Lernen beginnen
ook
nasz
Lernen beginnen
onze
móc
Lernen beginnen
kunnen
i
Lernen beginnen
en
przez np. zrobiony
Lernen beginnen
door bijvoorbeeld made
ono
Lernen beginnen
zij
nie
Lernen beginnen
nee
więcej
Lernen beginnen
meer
był
Lernen beginnen
geweest
który
Lernen beginnen
welke
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
widzieć
Lernen beginnen
zien
wszyscy / wszystkie
Lernen beginnen
alle / alle
ma
Lernen beginnen
heeft
miał
Lernen beginnen
gehad
my
Lernen beginnen
wij
jak
Lernen beginnen
hoe
dopelnic (cos, np butelke)
Lernen beginnen
bijvullen
dodawać
Lernen beginnen
toevoegen
zgubić, zgubic (stracic czas)
Lernen beginnen
verliezen

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.