1. meubels
Alles wat de prinses omringt is van goud: tafels, stoelen, schotels, bekers en meubels.
In zijn kamer staan veel meubels.
De meubels in dit kantoor zijn zeer modern.
Ik heb nieuwe meubels besteld.
Holländisch Wort "أثاث"(meubels) tritt in Sätzen auf:
Meubels in het Arabischأثاث في الهولندية2. meubilair
Ik poetste de vloer en het meubilair op.