das Wörterbuch Deutsch Minus niederländisch

Deutsch - Nederlands, Vlaams

Wochenende Holländisch:

1. weekend weekend


Ben je vrij dit weekend?
Hebt ge een aangenaam weekend gehad?
Ik hoop ook op zonnig weer in het weekend.
Ik moet een boel wassen in het weekend.
Hij komt bijna elk weekend thuis.
Hoe was je weekend?
Van het weekend heb ik het huis voor mezelf.
Ik kan niet wachten tot het weekend begint.