1. groeten
Zij die zullen sterven, groeten u.
Doe haar de groeten van mij.
Doe je ouders de groeten van me.
Doe de groeten aan Judy.
Sinds die dag zal hij me nooit meer groeten.
En als je Tom ziet, doe hem dan de groeten van me.
Mijn broer laat u van harte groeten.
Doe haar de groeten als je haar ziet op het feest.
Doe de groeten aan mevrouw Andreescu!
Met vriendelijke groeten, voor altijd uw vriend.
Als jullie de Popescu's zien, doe ze dan alsjeblieft de groeten van ons.