1. geweldig
Het boek was een geweldig succes.
We hebben een geweldig scoutingsapparaat.
Jij bent een geweldige actrice.
Zijn mop was geweldig.
Dat is een geweldig idee.
Geweldig. Niemand geeft me iets.
Dat klinkt niet echt geweldig.
De bakker is geweldig. Ik zie wel brood in hem.
Geweldig!
Ik vind die combinatie helemaal geweldig.
Mijn tand doet geweldig veel pijn.
Op een tapijt slapen is geweldig.