das Wörterbuch Deutsch Minus niederländisch

Deutsch - Nederlands, Vlaams

hausaufgaben Holländisch:

1. huiswerk huiswerk


Heb je je huiswerk gedaan?
Ik ben te lui om mijn huiswerk te maken.
Ik heb zojuist mijn huiswerk afgemaakt.
Ik heb heel mijn huiswerk af, en nu wil ik een beetje rusten.
Ik maak mijn huiswerk, nadat ik televisie heb gekeken.
De leraar gaf ons tien vraagstukken als huiswerk.
Tussen haakjes, hebt ge uw huiswerk gemaakt?
Ik heb veel huiswerk.
De leerkracht heeft ons veel huiswerk gegeven.
Ze was druk bezig met haar huiswerk.
Ik had net mijn huiswerk af, toen Ted me opbelde.
Vergeet niet dat we huiswerk hebben.
Hebt gij uw huiswerk al af?
Ik kan niet buiten komen, want ik heb huiswerk.
Zult ge deze namiddag uw huiswerk maken?