das Wörterbuch Deutsch Minus niederländisch

Deutsch - Nederlands, Vlaams

künftig Holländisch:

1. toekomst toekomst


Hopelijk zullen we ooit in de nabije toekomst ook een Perzische Bloemlezing in het Esperanto hebben.
Wie kan de toekomst lezen?
Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.
De toekomst was vijf minuten geleden.
Ik geef niet om mijn toekomst.
We discussiëren dikwijls over onze toekomst.
Gebruik de tijd nu, voorzie de toekomst, en herinner u het verleden.
De toekomst van onze onderneming is in gevaar. De laatste jaren hebben we voortdurend verlies geleden.
Glimlachend vertrokken ze allebei naar hun schitterende toekomst.
Het verleden zal nooit terugkeren; de toekomst kent nog niemand.
Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost.
We zijn erg verontrust over de toekomst van dit land.
Laten we het eens ernstig over uw toekomst hebben.
Men kan niet weten wat er in de toekomst kan gaan gebeuren.
De beste wijze om de toekomst te voorspellen is ze uit te vinden.