1. nergens
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
We zagen hem nergens.
Hij kon nergens een toevlucht zoeken.
Ik ben nergens schuldig aan.
Nergens ter wereld vind je zo'n concentratie van fietsen als in Nederland.
Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens. "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."
Nergens op de kledij was er een spoor van bloed.
Ik... dat weet ik eigenlijk ook niet, gaf Dima toe. "Soms slaat dit verhaal echt helemaal nergens op."
Waar ge ook gaat, nergens is het zo mooi als thuis.
We leven niet in landen, we leven in onze talen. Dat is jouw thuis, daar en nergens anders.
Verdere discussie brengt ons nergens.
Als je op de tekst van het liedje let, dan gaat het eigenlijk nergens over.
Ik heb nog nergens een zo mooie bloem gezien.
Nergens vindt men zulk een vrucht.
Nergens ter wereld is de armoede verdwenen.