1. rustig
Ze is beleefd en rustig, met een hart van goud.
Deze kamer is rustig.
Wij wonen in een rustige straat
Wie rustig gaat, gaat gemakkelijk.
Blijf rustig.
Hierna kan ik rustig slapen.
En zo zat hij op een keer aan het eind van de middag in de tuin te eten, toen een dame met een baret rustig in zijn richting kwam om aan de tafel naast hem te gaan zitten.
Zijn bevende handen ontmaskerden de leugen van zijn rustig gedrag.
In dit vreemde land zaten de mensen op de bushalte rustig op hun hurken op de bus te wachten.
Dit kind is vandaag zo rustig als een lammetje.
Wanneer ik mijn planten in huis water geef, word ik aangenaam rustig.
Winkelstraten zijn zeer rustig op werkdagen.
Rustig a.u.b., wij zullen u helpen.
Wat er ook gebeurt, blijf rustig.
2. stil
Zit stil!
Wees stil, allemaal.
We hielden hen stil.
Een opgroeiend kind kan onmogelijk een uur stil blijven zitten.
Stil water, gevaarlijk water.
Zoudt ge de radio stil kunnen zetten?
Wat bedoel je? vroeg Dima, maar liet een boer, want als hij stil zou blijven, zou deze zin te eenvoudig zijn.
Stil blijven, alstublieft.
Hou u stil.
Waarom is ze zo stil?
Omdat ik niet wist wat zeggen, hield ik mij stil.
Ge moet u enkele dagen stil houden.
Jullie moeten heel stil zijn en op jullie tenen lopen. Het baby'tje slaapt.
Wees stil in de bibliotheek, jongens.
Jij schrijft en de kinderen schrijven; ze zitten allemaal stil en schrijven.
Holländisch Wort "ruhig"(stil) tritt in Sätzen auf:
Persönlichkeitsmerkmale auf Niederländisch