1. kanker
Ze stierf aan kanker.
Zijn grootvader stierf een jaar geleden aan kanker.
Kanker kan genezen worden als het bijtijds ontdekt wordt.
Mijn oom overleed twee jaar geleden aan kanker.
Hij is gestorven van kanker.
Drugsverslaving is de kanker van de moderne samenleving.
Kanker is een grote vijand van de mensheid.
Mijn broer is vorig jaar gestorven aan kanker.
Holländisch Wort "Καρκίνος"(kanker) tritt in Sätzen auf:
Ζώδια στα ολλανδικά