1. venster
Geef mij maar een zetel bij het venster, a.u.b.
Het is hij, die het venster gisteren gebroken heeft.
Wie heeft dit venster gebroken?
Wilt ge zo goed zijn het venster te sluiten?
In de zomer slaap ik altijd met het venster open.
Gebruik niet deze tafel bij het venster.
Hij laat altijd het venster open als hij slaapt.
Ze opent het venster.
Moet ik het venster open doen?
Hebt ge het venster opengelaten?
Als ik bij het venster zit word ik misselijk.
Ik hoor een kat aan het venster krabben.
Ze vroeg mij het venster te openen.