1. gezond
Ik ben gezond.
Een gezonde geest in een gezond lichaam
Het is waar dat hij vakkennis heeft, maar het ontbreekt hem aan gezond verstand.
Mijn broer is gezond.
Ge ziet er zo gezond uit als altijd.
Aardappelvlokken zijn niet gezond voor je.
In een gezond lichaam woont een gezonde geest.
Het is gezond om gek te zijn.
Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
Niet lang daarna was hij weer gezond.
Mijn vader zal vlug weer gezond zijn.
Holländisch Wort "healthy"(gezond) tritt in Sätzen auf:
6.1 YOU ARE WAHT YOU EAT.Engels hoofdstuk 6