1. vroeger
Vroeger werden veel producten per boot getransporteerd.
Hoe vroeger, hoe beter.
Vroeger duurde een reis naar Amerika vele weken.
Vroeger, toen we nog guldens hadden, was alles veel goedkoper dan nu met de euro.
Vroeger was ze een schoonheid.
Op zolder stonden dozen met allerlei speelgoed van vroeger en spullen die misschien ooit nog van pas zouden komen.
Zijt ge vroeger al in Italië geweest?
Moeder staat vroeger op dan alle anderen van de familie.
Vroeger speelde ik met mijn zus in het park.
Vroeger vroegen de kleintjes me een schaap voor ze te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe je een commit doet. Tijden veranderen.
Vroeger wist ik niet waar de eeuwigheid goed voor was. Maar ze is nodig om ons tenminste enige kans te geven om Duits te leren.
Hoe vroeger ik 's nachts ga slapen, hoe vroeger ik 's morgens opsta.
Vroeger, toen ik nog op turnen zat, heb ik ooit eens mijn enkel verstuikt toen ik alleen een flikflak probeerde te doen. Ik had dat nog nooit alleen gedaan, maar ik durfde geen hulp te vragen, omdat ik net in een nieuwe groep zat en nog niemand kende.
In de kamer staan bedden, vastgeschroefd aan de vloer. Daarop zitten en liggen mensen in blauwe ziekenhuiskleding en net als vroeger met mutsjes op. Dat zijn de gekken.
Wie de goden liefhebben, die sterft jong, werd in vroeger dagen gezegd.
Holländisch Wort "in the past"(vroeger) tritt in Sätzen auf:
Dutch week 26