das Wörterbuch Englisch Minus niederländisch

English - Nederlands, Vlaams

manager Holländisch:

1. manager manager


Wie is de manager van dat honkbalteam?

Holländisch Wort "manager"(manager) tritt in Sätzen auf:

Beroepen in het Engels

2. bestuurder bestuurder


De auto is verongelukt omdat de bestuurder onvoorzichtig was.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.
De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.

3. chef



4. uitbater


Hij is naast raadslid ook uitbater van een Til burgs café.