1. bakken
bakte. bakten. gebakken
bakken, bakte, gebakken. Grootmoeder bakte heerlijke wafels voor ons. De bakker heeft weer lekker vers brood gebakken.
Het is buiten zo warm dat je een ei kunt bakken.
Holländisch Wort "freír"(bakken) tritt in Sätzen auf:
Spaans hoofdstuk 5