1. doen
Niet doen, Sam!
Ik vermoed, dat achter alles wat we doen moeten, wel iets zit, wat we doen willen...
Het heeft geen zin te doen alsof om mij te laten geloven dat ik dingen geloof die jij niet gelooft!
Soms wil ik alleen bergklimmen, op andere momenten wil ik het in groep doen.
Maak je boekentas a.u.b. wat lichter, haar gewicht zal je schouder doen lijden.
Dit medicament zal uw hoofdpijn doen afnemen.
Elke dag aan sport doen is onmisbaar voor een goede gezondheid.
Meer mensen komen in de problemen door wat ze zeggen dan door wat ze doen.
Hij werkt bij een wetenschappelijk instituut waar taalkundigen, letterkundigen, historici, sociologen, economen en andere wetenschappers onderzoek doen naar alles wat met kabouters te maken heeft.
Degenen die vorken of stokjes gebruiken, vinden mensen die dat niet doen vaak onbeschaafd.
Politici doen het oorlogsvuur ontbranden, en de idioten doen de rest.
We kunnen reizen door de tijd. En we doen dat met de ongelooflijke snelheid van een seconde per seconde.
U kunt een bericht achterlaten na de pieptoon of bonbons in onze brievenbus doen.
Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.
Ik zal dat werk doen, op voorwaarde dat ik er voor betaald wordt.
Holländisch Wort "hacer"(doen) tritt in Sätzen auf:
beg 2 werkwoordenSPAANS WW H5/6