1. rood
Kersen zijn rood.
Steek de straat niet over wanneer het stoplicht rood is.
De Franse vlag is blauw, wit en rood.
De auto is rood. De rode auto. Een roede auto.
Zijt ge gestopt aan het rood licht?
Zittend in haar fauteuil van panterpels las de jonge vrouw in rood ondergoed voor uit een boek met de titel "De zwarte prinses".
Als je blauw en rood mengt, krijg je paars.
Een rood licht scheen in het duister.
De man die volledig in het rood was gekleed hield een pistool vast.
Hij deed zo zijn best dat hij er helemaal rood van werd.
Uit de wonde kwam rood bloed.
Rood en blauw - welke verkies jij?
Enkele rozen in mijn tuin zijn wit, en andere zijn rood.
Al deze groene bladeren worden rood in de herfst.
Het dak van mijn huis is rood.
Holländisch Wort "punainen"(rood) tritt in Sätzen auf:
Kleuren in het FinsVärit hollanniksi