1. zak
Hoe heeft u een aktetas in uw zak gekregen?! vroeg de vrouw stomverbaasd.
Een zak met een gat krijg je nooit vol.
Dima stak zijn hand in zijn zak en haalde er een gigantische aktetas uit.
Iemand heeft mijn zak weg genomen.
Stop geen baby in een zak!
Welke zak is van jou?
Hij dreigt met een vinger in de zak.
Wat hebt ge nog meer op zak?
Hij stopte geld in zijn zak.
Zou ik een papieren zak mogen hebben?
Wat is dat in uw zak?
Je moet zaaien naar de zak.
John haalde een sleutel uit zijn zak.
Zij nam een balpen uit haar zak.
Zijn zak is gisteren gestolen.
2. handtas
Haar handtas is gestolen.
Mary beweerde dat de handtas een geschenk was van haar man.
Ik wil die handtas.
Verlies je handtas niet.