1. Probleem
Probleem opgelost!
Dit kind loste het gecompliceerde mathematische probleem eenvoudig op.
U hebt al de hele ochtend over dit probleem nagedacht. Ga nu eerst maar eens lunchen.
Esperanto verandert het probleem, omdat men Esperanto even goed kan leren als zijn moedertaal - en misschien wel beter dan die.
Uw leeftijdsgenoten hebben dikwijls dat probleem.
Het probleem wordt behandeld in de volgende vergadering.
Mevrouw Roland, wat denkt gij over het probleem?
Zijn geheugenverlies is meer een psychologisch dan een fysiek probleem.
De werkelijkheid heeft één probleem: ze is altijd waar.
Wat is het probleem, als ik om het kwartier mijn elektronische post controleer?
Beeld u een probleem in als het volgende: veronderstel dat de auto van uw broer een ongeval gehad heeft.
Ik geloof niet in de mogelijkheid het probleem op een andere manier op te lossen.
Dit probleem is ontstaan door een wederzijds misverstand.
Er moet inderdaad wat gedaan worden aan het probleem, maar dit is met een kanon op een mug schieten.
Dit probleem kan wegens tijdgebrek hier niet worden besproken.