das Wörterbuch koreanisch Minus niederländisch

한국어, 韓國語, 조선어, 朝鮮語 - Nederlands, Vlaams

유아 Holländisch:

1. kind kind


Ze verwacht een kind.
Kind, raak niet aan de spiegel!
Leer nooit iets aan een kind, als ge er zelf niet zeker van zijt.
Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.
Ze schaamde zich heel erg toen haar kind zich erg misdroeg in het openbaar.
Het was verrassend te zien hoe snel het kind groeide.
Ik geloof niet dat dat kind helemaal alleen naar Tokio gekomen is.
Haar moeder had haar nauwelijks opgemerkt, of ze schreeuwde haar toe: "Wel, mijn kind?"
Je kan je kind gewennen aan klassieke muziek vanaf de kindertijd.
Het ongelukkige kind liep weg en verstopte zich in het dichtstbijzijnde bos.
Dit kind loste het gecompliceerde mathematische probleem eenvoudig op.
Zij sneed de taart in 6 stukken en gaf aan elk kind een stuk.
Als een kind alles heeft wat het wil, ontbreekt het hem aan wat hij nodig heeft.
Een kind wordt niet slecht door kattenkwaad, maar door een slechte vriend.
Wilt ge dat we eerst trouwen, of eerst een kind krijgen?