1. schrik
Kikkers hebben schrik van slangen.
Maar ik had geen schrik.
De kat heeft graag vis, maar van het water heeft ze schrik.
Zeg haar dat ge haar graag ziet. Heb geen schrik. Ze zal u niet bijten.
Ik heb geen schrik van terroristen, wel van dezen die ons angst aanjagen over terroristen om onze vrijheid in te perken.
Ze durft de kamer niet uit te gaan uit schrik van een kou te vatten.
Duisternis jaagt veel kinderen schrik aan.
Hij gedroeg zich alsof hij schrik had.
Ze had schrik om rusttijd te vragen aan haar baas.
Men behandelde hem goed, maar toch had hij schrik.
Dat zal goed gaan, geen schrik!
Geen schrik: ik zal discreet zijn, en niet zeggen wat ze beter niet weten.
De bevoorrechten hebben veel schrik van het gelijkheidsprincipe .
Uit schrik voor de kranten zijn politici vervelend, en uiteindelijk zijn ze zelfs voor de kranten te vervelend.
Spring! Geen schrik! Het is niet heel hoog!