das Wörterbuch litauisch Minus niederländisch

lietuvių kalba - Nederlands, Vlaams

išspręsk Holländisch:

1. oplossen oplossen


Niemand kan dit probleem oplossen.
Zoudt ge het probleem kunnen oplossen?
En we weten dat de regering niet alle problemen kan oplossen.
Hij kon het probleem gemakkelijk oplossen.
Iedereen kan dergelijk probleem oplossen.
Niemand van zijn studenten kon het vraagstuk oplossen.
Ik vond het probleem oplossen gemakkelijk.