das Wörterbuch litauisch Minus niederländisch

lietuvių kalba - Nederlands, Vlaams

italija Holländisch:

1. italië italië


Frankrijk grenst aan Italië.
De hoofdstad van Italië is Rome.
Deze schoenen zijn gemaakt in Italië.
Italië is een schiereiland.
Ze zijn rijke Engelse dames op reis naar Italië.
Ik ga volgend jaar naar Italië
Wanneer keert ge terug naar Italië?
Duitsland was ooit een bondgenoot van Italië.
Het is altijd zonnig in Italië.
Het vliegtuig is onderweg van Tokio naar Italië.
Het Frans wordt gesproken in Frankrijk en hier en daar in Italië.
Zijt ge vroeger al in Italië geweest?
Italië grenst in het noorden aan Zwitserland.