das Wörterbuch lettisch Minus niederländisch

latviešu valoda - Nederlands, Vlaams

mēle Holländisch:

1. tong tong


De patiënt toonde zijn tong aan de dokter.
De thee was zo heet, dat ik m'n tong verbrand heb.
Hij heeft het hart op de tong.
Je moet je tong leren om goede koffie van slechte te onderscheiden.
De tong van een vrouw is haar zwaard.
Het ligt op het puntje van mijn tong.
Met een tong en een mond komt men de wereld rond.
Je zou je tong zeven keer in je mond moeten ronddraaien voordat je spreekt, dat zou je een boel zorgen en misverstanden schelen.
Waar een tand pijn doet, daar gaat de tong naartoe.
Hij nam een spiegel en keek naar zijn tong.
Ik heb in mijn tong gebeten tot ze bloedde.
Steek je tong uit.