das Wörterbuch lettisch Minus niederländisch

latviešu valoda - Nederlands, Vlaams

smags Holländisch:

1. zwaar zwaar


Hoe zwaar is dit?
We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.
Het was echt zwaar werk.
De lakens hang ik zelf op, zei de buurvrouw. "Die zijn wel erg zwaar."
's Avonds kwam mijn duif zwaar gewond terug.
Deze tafel is zwaar.
Het geluid van het zwaar verkeer heeft mij heel de nacht wakker gehouden.
Waar je ook kijkt in Europa, de zigeuners hebben het overal zwaar te verduren.
Hoe zwaar is je boekentas! Wat heb je er in?
Mijn haarspeld is te zwaar, hij glijdt de hele tijd uit mijn haar.
Alcohol heeft zijn lichaam zwaar aangetast.
Het meisje was zwaar verwond in het verkeersongeluk.
Hij is twee keer zo zwaar als zijn vrouw.