das Wörterbuch lettisch Minus niederländisch

latviešu valoda - Nederlands, Vlaams

svārki Holländisch:

1. rok rok


Ze was juist haar rok aan het strijken.
Mijn rok is te lang.
Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
Ik zoek een warme, wollen rok.
Deze rok bevalt mij, mag ik hem even passen?