das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

fotturer Holländisch:

1. wandelen wandelen


Wat zeg je over samen wandelen onder een lichte regen?
Het is zijn gewoonte vroeg in de ochtend altijd te gaan wandelen.
Hij ging wandelen.
Ik kan amper wandelen.
Ik zou liever wandelen dan naar de film te kijken.
Ik kan niet zo snel wandelen als hij.
Op een zonnige dag in april ging ik wandelen.
Ik ging buiten wandelen om wat frisse lucht in te ademen.
Deze twee vrienden wandelen altijd samen.
Wandelen is een gezonde soort oefening.
Mijn vader gaat iedere morgen wandelen.
Mijn opa houdt van wandelen.
Laten we na het eten langs het strand wandelen.
Als het zo lichtjes regent, ga ik graag wandelen in een park.
Ze gaat graag alleen wandelen.