1. put
Ze graven een put.
Delf een diepe put.
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Het leven is als ganzenborden: je kunt altijd opnieuw beginnen, tenzij je in de put blijft zitten.
Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in.
De put viel droog.
Een domkop gooit een rotsblok in de put, die honderd wijzen er niet kunnen uithalen.
2. kuil
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
Holländisch Wort "dół"(kuil) tritt in Sätzen auf:
rzeczowniki/zelfstandige naamwoorden