das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch
- 
fałsz Holländisch:
1. onjuistheid
2. vals
Het gerucht bleek vals te zijn.
3. het bedrog
Holländisch Wort "fałsz"(het bedrog) tritt in Sätzen auf:
Usłyszane 924. leugen
Het is moeilijk waarheid van leugen te onderscheiden.
Zijn leugen maakte de zaak ingewikkeld.
Hij vertelt een nieuwe leugen om de voorafgaande te verdoezelen.
Wat waarheid leek was in werkelijkheid een leugen.
Zijn bevende handen ontmaskerden de leugen van zijn rustig gedrag.
andere Wörter beginnend mit "F(die Empfänger)
farmaceuta Holländischfascynujący Holländisch
fasola Holländisch
fałszywy Holländisch
filiżanka Holländisch
film Holländisch
