1. rug
Recht je rug!
De bejaarde had pijn aan de rug.
Ik heb de oude man op zijn rug zien vallen op straat.
Hij handelde achter de rug van de directeur.
Als je dat waterpistool wilt hebben, moet je er zelf maar voor sparen. Ik kan geen speelgoed voor je blijven kopen. Het geld groeit niet op m'n rug.
Hij lag op de rug.
Mijn rug doet nog steeds pijn.
Spreek geen kwaad over hem achter zijn rug.
Leg de zieke op zijn rug.
Je rug is helemaal wit.
Wilt ge dat ik uw rug masseer?
Men moet een paard de rug niet stuk rijden.
Ik kan op mijn buik zwemmen, maar niet op mijn rug.
We staan met onze rug tegen de muur.
Ik heb een kromme rug.
Holländisch Wort "grzbiet książki"(rug) tritt in Sätzen auf:
van Dale komunikacja