1. verschuiven
Holländisch Wort "przesuwać"(verschuiven) tritt in Sätzen auf:
czasowniki pl - ndLekcja 15-162. schuiven
Gelieve door te schuiven in de bus.
3. pan
Kun je die pan even voor me opbeuren, dan leg ik deze onderzetter eronder.
Zou je die pan schoon kunnen schrobben?
4. verhuizing
Een verhuizing is altijd moeilijk voor mij.
5. verplaatsen
De administratie besliste de zetel van de firma te verplaatsen naar Hawaï.
6. opschuiven
Wil je even een beetje opschuiven? Dan kan ik nog naast je op de bank komen zitten.