1. senior
2. oudere
Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
Omdat iedereen gewoonlijk houdt van een persoon die op hem gelijkt, hield deze moeder zielsveel van haar oudere dochter, terwijl ze een hartsgrondige afkeer had van de jongere.
De oudere geleek zo op haar moeder door haar karakter en aangezicht, dat iedereen die haar zag kon denken dat hij de moeder zag; ze waren allebei zo onaangenaam en zo fier, dat men er niet kon mee samenleven.
Haar oudere zus is afgelopen maand getrouwd.
Hij is de oudere broer van Taro.
Ik word dikwijls vergeleken met mijn oudere broer.
Ken jij zijn oudere broer?
Hij heeft drie oudere zussen.
Zijn oudere broer is afgelopen maand overleden.
Mijn oudere zus speelt goed gitaar.
We verplaatsten onze tassen om plaats te maken zodat de oudere dame kon zitten.
Hij is mijn oudere broer.
Ik heb twee oudere zussen.
Het is lang geleden dat ik mijn oudere zus nog gezien heb.
Holländisch Wort "starszy"(oudere) tritt in Sätzen auf:
hoofdstuk 1C