1. bad
Hij zingt graag in bad.
Ik neem elke dag een bad.
De priester bad lang voor de genezing van de zieke.
Neem een bad en ga dan naar bed.
Ze is in bad.
Tijd voor een heet bad, en dan is het bedtijd.
Ik neem elke morgen een bad.
Laat warm water lopen in het bad.
We nemen elke dag een bad.
Mijn moeder is van plan in bad te gaan.
Terwijl ik in bad zat, belde de telefoon.
Ik wens een eenpersoonskamer met bad voor twee nachten.
Hij bad tot God, dat die mij zou zegenen.
Ik moet mijn kat een bad geven vandaag.
2. het bad
Holländisch Wort "wanna"(het bad) tritt in Sätzen auf:
het huis (de badkamer en de studeerkamer)Is dat wel veilig3. de badkuip
Holländisch Wort "wanna"(de badkuip) tritt in Sätzen auf:
Pomieszczenia w mieszkaniu