das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch

język polski - Nederlands, Vlaams

wokół Holländisch:

1. rondom


Wij dachten dat de aarde rondom de zon bewoog.
Ik keek rondom mij.
De bergen waren overal rondom de stad.
De oude man trok een massa mensen rondom zich met zijn muziek.
Men verdrong elkaar rondom de ongelooflijk goede danser.
De zilveren bollen liggen rondom de rode bol.
Alles rondom hem is grijs.
De jongeren spraken luid onder elkaar en letten niet op de mensen rondom hen.
We wandelden rondom de vijver.

2. rond


Ballen zijn rond.
Rond deze tijd is het verkeer ongelooflijk druk.
Rond welke leeftijd trouwen Japanners?
Er klonk een vreselijk harde piep - de microfoon zong rond.
Er waart een spook rond door Europa - het spook van het communisme.
Ik zwalkte doelloos in het rond.
's Morgens word ik altijd rond zeven uur wakker.
Ze sprong rond van opwinding.
Er schuilt veel gevaar in 's avonds hier rond te lopen.
Ze bouwden een omheining rond het landgoed.
De jongen streelde het meisje rond haar kin en kuste haar op haar wangen.
Zal er ooit iemand leven rond Alpha Centauri?
Ze gingen rond de tafel zitten om te kaarten.
Zij liep rond om hem te zoeken.
Het is erg lastig om in een metropool zoals Tokio rond te komen zonder geld te lenen.