das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch

język polski - Nederlands, Vlaams

złodziej Holländisch:

1. dief dief


De dief rende weg in de richting van het station.
De dief begaf zich in de mensenmassa.
De gelegenheid maakt de dief.
Een dief heeft ingebroken en is aan de haal gegaan met al mijn juwelen.
Ze bonden de dief vast aan een boom.
Er is een dief nodig om een dief te vangen.
Hij is een dief.
Om een de dief op te hangen, moet men hem eerst vangen.

Holländisch Wort "złodziej"(dief) tritt in Sätzen auf:

Zo houden we de buurt veilig.
wek, beroepen
Słownictwo 2