das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch

język polski - Nederlands, Vlaams

zgoda Holländisch:

1. akkoord akkoord


Ergens ben ik wel akkoord met u.
Ga je akkoord met hun ideeën?
Kort gezegd, ik ben niet akkoord.
Daar ga ik mee akkoord, maar alleen onder één voorwaarde.
Ze zullen nooit akkoord gaan.
Ik ga akkoord met het argument.
Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
Ik weiger mijn akkoord voor dit project.

2. vergelijk vergelijk


Vergelijk geen appels met peren.
Vergelijk uw vertaling met de zijne.
Vergelijk de goede en slechte uitwerkingen van elke drank.
Vergelijk uw antwoord met dat van Tom.
Vergelijk dit echt, waardevol juweel met de imitatie.

3. Instemming



4. overeenkomst


kijken naar verschillen en overeenkomsten
Een overeenkomst is meer waard dan een rechterlijke beslissing.

5. de instemming