1. flink
Ik ben flink verkouden; zich flink houden; een probleem flink aanpakken.
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
Holländisch Wort "znaczny"(flink) tritt in Sätzen auf:
N NOS Oekraine 1.2P NOS Oekraine 1.2